Sun’s carrière was in 1896 bijna ten einde toen hij werd opgepakt en vastgehouden in de Qing-ambassade in Londen toen de ambtenaren aldaar hem als revolutionair herkenden. Gelukkig voor Sun lobbyden zijn Britse vrienden succesvol bij de Britse regering om de ambassade onder druk te zetten hem vrij te laten. Daarna bleef Sun veilig buiten China en zamelde geld in voor zijn revolutionaire zaak onder overzeese Chinese gemeenschappen over de hele wereld. Hij beraamde vele opstanden tegen de Qing regering in het eerste decennium van de twintigste eeuw, en sommige van zijn mede-samenzweerders werden opgepakt en geëxecuteerd.
Een van de meest indrukwekkende anti-Manchu revolutionairen was een vrouw, Qiu Jin. Toen haar koopman in 1904 een concubine wilde nemen, verliet zij hem vol afschuw, stuurde hun twee kinderen naar haar ouders en verkocht de juwelen van haar bruidsschat om een studiereis naar Japan te financieren. Ze kleedde zich als een man, droeg een zwaard, en schreef vurige oproepen tot revolutie tegen zowel de Manchu’s als het traditionele Chinese familiesysteem. In 1906 keerde ze terug naar China om zich in te zetten voor het einde van het Qing-regime. In de tweede week van juli 1907 hoorde zij dat haar neef was gearresteerd wegens het beramen van een moordaanslag op een Mantsjoe provinciaal gouverneur en wist dat ze spoedig achter haar aan zouden komen. Ze weigerde te vluchten en schreef in plaats daarvan deze regels aan een vriend: “De zon gaat onder en er is geen weg vooruit / Tevergeefs ween ik om het verlies van mijn land. Hoewel ik sterf, leef ik toch / Door opoffering heb ik mijn plicht vervuld.” Qiu Jin werd al snel gearresteerd en onthoofd voor verraad. Haar dood maakte van haar een nationale beroemdheid en versterkte alleen maar de groeiende woede van de bevolking over hun Manchu heersers.
Toen de Qing dynastie uiteindelijk viel, na een eeuw van verval, rebellie en vernedering, leek het bijna toeval. Het examensysteem werd in 1905 afgeschaft, waardoor veel Chinezen uit de hogere klasse onzeker werden over hun relatie met de Qing-regering, die een constitutionele monarchie had beloofd, maar zich niet leek te kunnen handhaven. De keizerin stierf in 1908, één dag na de Keizer Guangxu (van wie het gerucht ging dat zij hem had vergiftigd zodat hij zelf niet aan de macht zou kunnen komen). De troon werd doorgegeven aan de drie jaar oude keizerlijke prins, Puyi, die de Xuantong keizer werd. Het hof was nu op zijn zwakste punt in twee en een halve eeuw.
Op 9 oktober 1911, in de centraal Chinese stad Wuchang aan de Yangzi rivier, was een groep revolutionairen, losjes verbonden met Sun Yat-sen, zich aan het voorbereiden om in opstand te komen toen een van hen onvoorzichtig een explosie veroorzaakte toen een levende as van zijn sigaret in het buskruit viel dat hij in geweerkogels aan het doen was. De explosie bracht de autoriteiten ertoe een onderzoek in te stellen, en zij vonden revolutionaire traktaten en plannen voor een opstand. Met het oog op onmiddellijke arrestatie en executie besloten de revolutionairen in de omgeving van Wuchang op 10 oktober de oorlog te verklaren aan de Qing-staat. De plaatselijke gouverneur-generaal had onlangs zijn beste troepen naar het westen van Hunan gezonden om rellen over betwiste spoorwegrechten in het gebied de kop in te drukken. In plaats van kalm het bevel te voeren over de onderdrukking van deze gammele opstand, ontvluchtte hij Wuchang, en de rebellen kregen de controle over een belangrijke stad.
Het woord van deze plaatselijke opstand verspreidde zich snel, en sommige provinciale vergaderingen begonnen hun onafhankelijkheid van het Qing-bewind uit te roepen, terwijl sommige troepen, nieuw opgeleid in de westerse stijl, weigerden de Qing te steunen en in plaats daarvan begonnen te vechten voor de rebellen. Sun Yat-sen las over de Wuchang opstand in een trein buiten Denver, Colorado, waar hij geld had ingezameld onder overzeese Chinezen in Amerika. Hij wist dat de strijd om China nog maar net begonnen was en ging naar het oosten, naar Londen, waar hij meer geld hoopte in te zamelen voor zijn zaak. Op dit punt keek het Mantsjoe hof naar de hoogste Chinese militaire functionaris in het keizerrijk, Yuan Shikai, die eerder de kant van de keizerin-douair had gekozen tegen de hervormers van 1898. Maar de revolutionairen deden ook een beroep op Yuan om een nieuwe republiek van China te steunen, vrij van het keizerlijke bewind van Mantsjoe. Yuan onderhandelde in feite over het einde van de Qing dynastie.
Het Qing hof stemde ermee in dat de zes jaar oude Xuantong Keizer afstand zou doen van de drakentroon in ruil voor de belofte dat hij en zijn familie in het keizerlijk paleis zouden blijven wonen met een royale jaarlijkse toelage en het behoud van de immense keizerlijke paleiscollectie van kunstschatten. Tot grote opluchting van de revolutionairen was de Qing-dynastie omvergeworpen zonder dat China in chaos was vervallen en zonder dat de Westerse mogendheden en Japan het land als een meloen in stukken hadden gehakt. Omdat Yuan Shikai de militaire strijdkrachten van de prille staat controleerde, nam hij in plaats van Sun Yat-sen op 12 februari 1912 het presidentschap van deze nieuwe republiek op zich.
De anti-Qing revolutionairen waren weliswaar verenigd in hun verlangen de dynastie omver te werpen, maar over de meeste andere kwesties waren zij verdeeld. Sun Yatsen en zijn volgelingen organiseerden nu een nieuwe politieke partij, de Guomindang (Nationalistische Partij), die zij zagen als een “loyale oppositie” partij die in de electorale politiek zou concurreren met de volgelingen van Yuan Shikai. Er werden ook een aantal andere partijen opgericht, en in december 1912 werden verkiezingen voor de Nationale Vergadering gehouden. Alleen mannen die onroerend goed bezaten, belasting betaalden en een lagere schoolopleiding hadden genoten, mochten stemmen. Ongeveer veertig miljoen mannen waren stemgerechtigd, ongeveer 10% van de bevolking. Gezien China’s gebrek aan ervaring met electorale politiek in de voorgaande 2000 jaar, was dit een indrukwekkende start, en de verkiezingen van 1912 verliepen opmerkelijk soepel. De campagneleider van de Nationalistische Partij was Song Jiaoren, een welbespraakt voorstander van democratie uit Hunan die hoopte premier te worden in het kabinet van president Yuan. De Nationalisten wonnen 43 procent van de stemmen, veel meer dan enige andere partij, en Sun Yat-sen, die ermee had ingestemd om directeur van de ontwikkeling van de spoorwegen te worden, was zeer tevreden.
Voor Yuan Shikai was het idee van een “loyale oppositie” een contradictio in terminis; hij zag de kritiek van de Nationalistische Partij op zijn beleid en hun electorale succes als een bedreiging voor zijn pogingen om een sterke centrale regering te creëren. Song Jiaoren had openlijk kritiek geuit op de keuze van het kabinet en het beleid van President Yuan. Terwijl Song op 20 maart 1913 in Sjanghai wachtte op de trein naar Peking, liep een onbekende naar hem toe en schoot hem twee keer van dichtbij neer. Hij stierf twee dagen later in een ziekenhuis in Sjanghai, twee weken voor zijn eenendertigste verjaardag. De schutter werd nooit gepakt, maar de meesten gingen er terecht van uit dat Yuan Shikai de opdracht tot de moord had gegeven.
President Yuan was een stevig gebouwde, joviale man die zijn dinergasten charmeerde met zijn gevatte opmerkingen, maar hij was zeer traditioneel in zijn opvattingen (hij had voor zichzelf een dozijn concubines) en tamelijk meedogenloos tegenover zijn politieke tegenstanders. De Nationalistische Partij reageerde op de moord op Song Jiaoren met oproepen om Yuan’s aftreden en kwam al snel in openlijke opstand. Als de man die toezicht had gehouden op het militaire moderniseringsprogramma aan het einde van de Qing-dynastie, genoot Yuan de loyaliteit van de meeste militaire commandanten in het land. In 1913 maakte hij korte metten met de opstand van de Nationalistische Partij, verpletterde hun strijdkrachten zeer snel en stuurde Sun Yat-sen opnieuw op de vlucht naar ballingschap in Japan.
Yuan nam alle macht die hij kon voor zichzelf en leende enorme hoeveelheden geld van buitenlandse banken en regeringen om wapens voor zijn legers te kopen. Hij wilde een sterke, moderne geïndustrialiseerde staat, maar hij kon zich geen ander effectief politiek systeem voorstellen dan de monarchie die hij als Qing-functionaris had gekend. In 1915 smeedde hij met zijn adviseurs een plan om de monarchie te herstellen met hemzelf als keizer. Maar er was te veel veranderd sinds 1911, en bijna niemand buiten Yuan’s persoonlijke kring steunde zo’n stap. Yuan stierf aan nierfalen in 1916, en liet een machtsvacuüm in het centrum achter, zonder nationale consensus over hoe de politieke macht gecreëerd en uitgeoefend moest worden.
De periode van Yuan Shikai’s dood in 1916 tot 1927 was een van de donkerste en meest gewelddadige in China’s lange geschiedenis. Yuan’s voormalige generaals konden zich niet verenigen om één leider te steunen, maar begonnen elkaar te beconcurreren en hun troepen te gebruiken als persoonlijke legers die alleen loyaal waren aan zichzelf. Deze periode staat bekend als China’s Krijgsheer Tijdperk, toen het land was opgedeeld in tientallen kleine krijgsheer koninkrijkjes. Degene die Beijing controleerde werd erkend als de “president van de republiek”, maar de republiek was in werkelijkheid een fictie, aangezien grote en kleine krijgsheren met elkaar concurreerden door de gebieden onder hun controle te plunderen, leeg te roven of tot de dood toe te belasten. Het aantal gewapende soldaten in China groeide van 500.000 in 1913 tot 2,2 miljoen in 1928. Een groot deel van de in die tijd gecreëerde rijkdom ging op aan de opleiding en uitrusting van deze strijdkrachten.
Sommige krijgsheren waren niet veel meer dan bandieten, terwijl anderen daadwerkelijk probeerden een levensvatbare regering op te bouwen in het gebied onder hun controle. Een van de “besten” was Feng Yuxiang, die van een nederige boerenachtergrond uitgroeide tot een van de machtigste militaire commandanten van het land. Hij stond bekend als de Christelijke Generaal, hij indoctrineerde zijn troepen in de Christelijke leer en in goede militaire discipline, bouwde weeshuizen en scholen, en hield af en toe massadoopfeesten voor zijn troepen, waarbij hij een brandslang gebruikte om water op de bekeerlingen te sprenkelen. Zhang Zuolin was een voormalige bandiet uit Mantsjoerije, waarover hij met ijzeren hand regeerde; Yan Xishan bestuurde de noordwestelijke provincie Shanxi, waar hij de openbare zedelijkheid en de industrialisatie bevorderde.
Met de bijna volledige versnippering van de macht had de centrale regering weinig controle over de gebieden buiten de hoofdstad Peking, en geen manier om belastingen te innen van het land als geheel. Tijdens de Eerste Wereldoorlog konden Chinese zakenlieden een aantal succesvolle moderne industrieën opzetten, omdat de westerlingen zo in beslag werden genomen door de oorlog in Europa. Japan profiteerde van de Eerste Wereldoorlog door in 1915 aan de regering van Yuan Shikai een lijst van “21 eisen” te overhandigen, eisen die Japan de facto de controle over de Chinese regering zouden hebben gegeven. Toen de publieke protesten tegen Japan uitbraken, lieten de Japanners hun meest buitensporige eisen vallen en namen genoegen met meer economische rechten en privileges.
Nadat de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk Duitsland hadden verslagen en een einde hadden gemaakt aan de Eerste Wereldoorlog, besloten de overwinnaars bij de vredesonderhandelingen in Versailles dat de voormalige Duitse concessies in Noord-China rechtstreeks aan Japan zouden worden overgedragen. Het nieuws van dit besluit trof Chinese studenten, professoren en zakenlieden als een bliksemschicht. De Chinezen hadden zich in de Eerste Wereldoorlog aangesloten bij de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk en hadden 100.000 arbeiders naar Europa gestuurd om de geallieerden te steunen. Woodrow Wilson had de Verenigde Staten de Eerste Wereldoorlog binnengeloodst met zijn idealistische wens om de wereld veilig te maken voor democratie en om zelfbeschikking voor alle landen van de wereld te bevorderen. Dat de Westerse democratieën Japan beloonden met voormalige Duitse bezittingen in China, vonden alle geïnformeerde Chinezen het toppunt van hypocrisie en deed denken aan de Opiumoorlog die werd gerechtvaardigd als verdediging van de “vrije handel.”
Het bericht over dit besluit bereikte Peking op de avond van 3 mei 1919 en de volgende dag marcheerden 3.000 Chinese studenten naar de Poort van de Hemelse Vrede voor de Verboden Stad om te protesteren tegen het vredesverdrag van Versailles. Zij marcheerden naar het huis van een pro-Japanse regeringsfunctionaris en plunderden en brandden het tot de grond toe af. Twee dozijn demonstranten werden gearresteerd, en in de daaropvolgende maanden organiseerden studenten, professoren, zakenlieden en arbeiders allemaal protesten en anti-Japanse stakingen en boycots. De Vier Mei Beweging werd de naam voor deze protesten en ook voor een hele beweging ter bevordering van culturele verandering die al enkele jaren eerder was begonnen.
Vier jaar eerder, in 1915, waren twee professoren van de Peking Universiteit, Chen Duxiu en Hu Shi, een nieuw tijdschrift begonnen met de naam Nieuwe Jeugd. In het eerste nummer schreef Chen een essay waarin hij de Chinese jeugd opriep de Chinese tradities te verwerpen en waarin hij voorstelde zes principes te volgen: (1) wees onafhankelijk, niet serviel; (2) wees progressief, niet conservatief; (3) wees agressief, niet teruggetrokken; (4) wees kosmopolitisch, niet isolationistisch; (5) wees utilitaristisch, niet formalistisch; en (6) wees wetenschappelijk, niet verbeeldingsvol. China was achterlijk, betoogde Chen, omdat het te conservatief was en te veel respect toonde voor traditie en voor ouderen. Jonge mensen zouden in opstand moeten komen tegen het gezag van hun ouderen, de “wijsheid van het verleden” moeten verwerpen en onafhankelijkheid, individualisme en vrijheid moeten omarmen.
Studentendemonstranten omsingelen de Poort van de Hemelse Vrede in Peking op 4 mei 1919. Hun protest tegen het vredesverdrag van Versailles groeide al snel uit tot een populaire stedelijke beweging tegen zowel het buitenlandse imperialisme als de traditionele Chinese cultuur. Kautz Family YMCA Archives, University of Minnesota Libraries, Minneapolis, MN
De gebeurtenissen van 1919 brachten veel jongeren plotseling in het kamp van de critici van de Chinese traditie. Bij het analyseren van de buitenlandse en binnenlandse crises van de Warlord Era, publiceerden studenten, leraren, schrijvers en journalisten periodieken, korte verhalen, gedichten en propaganda posters die alle de zwakheid van China aan twee dingen wijten: buitenlands imperialisme en de conservatieve Confucianistische cultuur van de Chinese traditie. Het tempo van verandering begon nu te versnellen.