De nieuwe diagnose van genderdysforie (GD) in de vijfde editie van het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (American Psychiatric Association, 2013) definieert intersekse, omgedoopt tot “Disorders of Sex Development” (DSD), als een specificeerder van GD. Met deze formulering wijkt de status van intersekse af van eerdere edities, in het bijzonder van de DSM-IV teksten die intersekse definieerden als een exclusiecriterium voor Genderidentiteitsstoornis. Omgekeerd kan GD – met of zonder een DSD – op dezelfde manier van toepassing zijn op DSD en niet-DSD individuen; het brengt de fysieke conditie onder bij de mentale “stoornis”. Deze conceptualisering is volgens mij ongekend in de geschiedenis van de DSM. Naar mijn mening is het de meest significante verandering in de herziene diagnose, en het roept de vraag op of de psychiatrische diagnose geschikt is voor personen met intersekse/DSD. Jammer genoeg werd deze fundamentele vraag niet gesteld tijdens het herzieningsproces. Dit artikel onderzoekt, historisch en conceptueel, de verschillende termen voor intersekse/DSD in de DSM om het belang van de DSD-specificatie te vatten, en de redenen waarom het risico van stigmatisering en verkeerde diagnoses, volgens mij, groter is in de DSM-5 vergeleken met de DSM-IV. De DSM-5 formulering is paradoxaal genoeg in strijd met de klinische literatuur, waarbij intersekse/DSD en transgender worden opgevat als incommensurabele termen in hun diagnostische en behandelingsaspecten. In dit licht lijkt het schrappen van intersekse/DSD uit de DSM een betere manier om het doel achter de herziene diagnose te bereiken, namelijk het verminderen van stigmatisering en het risico van verkeerde diagnoses, en om de betrokken personen gezondheidszorg te bieden die aan hun specifieke behoeften voldoet.