Farao’s zonder namen in de Bijbel

Genesis en Exodus vermelden verschillende Egyptische koningen, of Farao’s (afgeleid van het oud-Egyptische pr ʿ3 ‘groot huis’), maar noemen nooit hun namen. Het is om deze reden dat schriftgeleerden moeten discussiëren onder wie Jozef diende, wie de slavernij instelde, en wie de farao van de Exodus was.

Soshenq I (943-922), stichter van de 22e dynastie, is daarentegen de eerste Egyptische farao die in de Bijbel bij naam wordt genoemd, onder de Hebreeuwse vorm שִׁישַׁק šišaq, in de meeste Engelse Bijbels weergegeven als “Shishak”. Het vroegere materiaal uit Genesis en Exodus is gebaseerd op epische vertellingen, met het oog op esthetische vertelling, terwijl het latere materiaal uit Koningen gebaseerd is op koninklijke annalen, met het oog op historische nauwkeurigheid; dit verklaart het ontbreken van specifieke namen in Genesis en Exodus.

Hyksos voor Genesis en Ramses voor Exodus – Beide kunnen niet waar zijn

Er is een breed scala aan wetenschappelijke meningen over de farao die in verband wordt gebracht met Jozef en Mozes. Voor die geleerden die een essentiële historiciteit aan het bijbelse verhaal toekennen, verbinden de meesten Jozef met de Hyksos, en Ramses II met de Slavernij. Maar beide kunnen niet juist zijn op grond van de bijbelse chronologie. Het gehele bijbelse verhaal, inclusief de Exodus en de Zwerftocht, beslaat slechts vier tot zes generaties. Dit impliceert dat het hele verhaal van Eisodus (intocht) tot Exodus en Zwerftocht zich binnen een eeuw of zo, hooguit anderhalve eeuw, heeft afgespeeld.

Genealogie Versus Chronologische Tijd

Te veel geleerden en zeker te veel leken nemen het getal van 430 jaar verblijf in Egypte (Exodus 12:40-41) letterlijk. Maar zoals de studie van het oude Nabije Oosten aantoont, overdreven “chronisten” en “historici” uit de oudheid gewoonlijk het verstrijken van de tijd.

Daarnaast toont antropologisch veldwerk in het hedendaagse Midden-Oosten aan dat de leden van veel samenlevingen, vooral diegenen die niet door de moderniteit zijn aangetast, zoals de bedoeïenstammen, in staat zijn hun genealogieën met opmerkelijke nauwkeurigheid op te sommen, maar geen begrip hebben van historische en chronologische tijd – en in veel gevallen zelfs niet in staat zijn de eenvoudige vraag naar hun leeftijd te beantwoorden.

Dit bewijs suggereert dat we de jaartallen die in de vroege bijbelboeken worden genoemd als onbetrouwbaar moeten beschouwen, maar dat we ons in plaats daarvan meer moeten laten leiden door de genealogieën om een betrouwbare, zij het relatieve, chronologie te construeren.

De 19e – 20e dynastie past

Veel aspecten van het in de Bijbel gepresenteerde verslag passen in de periode van 1250 – 1175 v. Chr.E:

  1. De komst en vestiging van Shasu-bedouin uit het land Edom in de stad Per-Atum ;
  2. Ramses II’s gebruik van buitenlandse inwoners om de stad Ramses te bouwen;
  3. De vermelding van “Israël” in de Merneptah Stele;
  4. Het opsporen van twee slaven in de woestijn die via Migdol ontsnapten;
  5. De vermelding van de Filistijnen in de invasie van de Zeevolkeren in jaar 8 van de regering van Ramses III (1182-1155 v. Chr.C.E.), dat is c. 1175 B.C.E.

Al deze vinden echo’s in de Bijbel, of zij nu echte reflexen zijn van het bijbelse verslag of dienen als goede parallellen met opgetekende episodes.

Gezien de opeenstapeling van relevant materiaal uit de 19e en vroeg 20e dynastie, moet welke geschiedenis ook ten grondslag ligt aan het verhaal van de Bijbel, in dit algemene tijdsbestek worden geplaatst.

De Bijbelse Farao’s

Joseph’s Farao: Seti I

In het licht van de genealogieën en de onbetrouwbaarheid van het cijfer van 430 jaar, zou ik Seti I (1294-1279 v. Chr.) willen aanwijzen als de farao onder wie Jozef diende. De hoofdstad van Egypte moet in de oostelijke delta liggen, zoals gedurende de gehele 19e dynastie het geval was (en bijvoorbeeld niet in Thebe, zoals tijdens de 18e dynastie), want de Bijbel geeft de nabijheid van de Israëlitische nederzetting en het koninklijk paleis weer (Genesis 45:16, 47:11, Exodus 2:3-10, enz.).

De slavenhandelaar: Ramses II

Seti I’s zoon en opvolger, de machtige heerser Ramses II (1279-1213 v. Chr.), is vrijwel zonder twijfel de koning die de Slavernij instelde – en vervolgens bleef deze situatie bestaan onder zijn zoon Merneptah (1213-1203 v. Chr.) en diverse opvolgende koningen. De vermelding van “Israël” in Merneptah’s beroemde overwinningsstèle verwijst, naar mijn mening, naar Israël dat nog steeds in Egypte verblijft.

Parao van de Exodus: Ramses III

Volgens mijn reconstructie van de zaken, vond de Exodus plaats tijdens de regering van Ramses III, ca. 1175 v. Chr. tijdens de invasie van de Zeevolkeren. Wat duidelijk blijkt uit de inscripties van de regering van deze farao is de grote dreiging voor Egypte die uitging van de coalitie van zeevolkeren, met de Filistijnen aan het hoofd. Het bijbelse verhaal hangt samen met deze gebeurtenissen in Exodus 13:17,

En het was, toen Farao het volk uitzond, en God hen niet leidde door het land der Filistijnen, hoewel het dichterbij was; want God zeide: “Opdat het volk niet van gedachten verandert, wanneer het den oorlog ziet, en terugkeert naar Egypte.”

De Hebreeuwse term דֶּרֶךְ אֶרֶץ פְּלִשְׁתִּים, “de weg van het land der Filistijnen” verwijst naar de kustroute, waar een militaire actie aan de gang was, een situatie die in verband moet worden gebracht met de invasie van de Zeevolkeren.

Ik erken natuurlijk dat andere geleerden andere reconstructies hebben van de gebeurtenissen die in de Bijbel worden beschreven, maar ik geloof dat de hier gepresenteerde het beste werkt met het bewijsmateriaal dat voorhanden is.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.