Het woord liefde (in zijn naamwoordelijke vorm) heeft een geschiedenis waarvan je moet houden. Het gaat terug op het Proto-Indo-Europese woord leubh, dat “zorg” of “verlangen” betekent. Later evolueerde het naar het Latijn met het woord lubet, dat verder ging en libet werd. Libet is ook de vader van het woord libido, dat bijna even nauw verbonden is met liefde als zijn wortels. Nadat de Romeinen waren uitgestorven (om de een of andere reden een terugkerend thema in deze berichten) verspreidde het woord zich ditmaal niet naar het Frans, maar naar het Germaans. Hier evolueerde het gestaag in vier vormen, die elk de plaats innamen van het antecedent: lubo, liube, liebe, en vervolgens lob, die allemaal de moderne betekenis hadden, behalve liube, dat een frase doormaakte waarin het werd aangeduid als “vreugde”. Dit werd uiteindelijk in het Oudengels lufu, en werd gemangeld tot het love werd. Vele uitdrukkingen werden afgeleid van love, omdat het zo’n krachtig en belangrijk woord was in het dagelijks leven, waaronder lovebird, lovesick, loveseat, en making love (wat oorspronkelijk niets anders betekende dan de onschuldige daad van verkering, totdat het een eufemisme werd en het plotseling ongepast werd). Vandaag de dag kunnen liefhebbers van etymologie een beetje verbaasd zijn dat in de loop van de geschiedenis van de woorden waar zij van houden, liefde weinig is veranderd. Maar ja, liefde houdt van liefde.