Introduction
Zelfbeheersing is een veelbesproken onderwerp in verschillende disciplines. Onderzoekers uit de sociale, gezondheids- en persoonlijkheidspsychologie, maar ook uit de ontwikkelings- en hersenwetenschappen, om maar een paar gebieden te noemen, wijden hun werk aan het begrijpen van de oorzaken, gevolgen en onderliggende factoren van deze belangrijke menselijke eigenschap. Als zodanig is consensus over wat we bedoelen wanneer we de term zelfbeheersing gebruiken van cruciaal belang. Zonder een dergelijke consensus is een synthese van het onderzoek naar zelfcontrole onmogelijk, wat zowel de wetenschappelijke vooruitgang als de maatschappelijke impact van de onderzoeksresultaten in de weg staat. Recente ontwikkelingen in het zelfcontrole-onderzoek lijken de definities echter te hebben vertroebeld, waardoor enige verwarring is ontstaan over wat zelfcontrole nu precies inhoudt en wat niet. Met name de opkomst van initiatie als een zelfcontrole component, en de notie van moeiteloze en strategische zelfcontrole, leiden tot de vraag of en hoe zelfcontrole te onderscheiden is van zelfregulatie. In dit artikel stel ik een operationele definitie van zelfcontrole voor, gebaseerd op convergerende definities uit de literatuur en op de opkomst van nieuwe perspectieven op zelfcontrole. Het TOTE-model (Test-Operate-Test-Exit, Carver en Scheier, 1982) van zelfregulatie zal dienen als basis voor deze definitie, omdat het een duidelijke leidraad geeft voor het opnemen van zelfcontrole als een component van, maar niet synoniem aan zelfregulatie.
Het belang van zelfcontrole voor gedrag en welzijn is onbetwist. Verschillende studies hebben aangetoond dat zelfbeheersingsniveau op jonge leeftijd cognitieve en zelfregulerende vaardigheden in de adolescentie kan voorspellen (Shoda et al., 1990), evenals essentiële uitkomsten zoals gezondheid en welzijn later in het leven (Moffitt et al., 2011). Bovendien is het hebben van zelfbeheersing gerelateerd aan betere cijfers en academische prestaties (Tangney et al., 2004; Duckworth en Seligman, 2005), kwalitatief betere interpersoonlijke relaties (Vohs et al., 2011), en in principe, een gelukkiger leven (Cheung et al., 2014; Hofmann et al., 2014). Omgekeerd wordt geneigd zijn tot lage zelfcontrole geassocieerd met problematisch gedrag en uitkomsten zoals impulsieve aankopen (Baumeister, 2002) en financiële schulden (Gathergood, 2012), maladaptieve eetpatronen (Elfhag en Morey, 2008), en uitstelgedrag (Tice en Baumeister, 1997). Vanwege deze robuuste associaties tussen zelfcontrole en deze talloze gedragingen en uitkomsten, is zelfcontrole een ‘kenmerk van aanpassing’ genoemd (De Ridder et al., 2012).
Voor zo’n essentieel psychologisch construct is de spreiding van definities op zijn zachtst gezegd opmerkelijk (zie ook Milyavskaya et al., 2018). In termen van operationalisaties, bijvoorbeeld, bereikt de hoeveelheid zelfbeheersingsmaatregelen gemakkelijk een 100 (Duckworth en Kern, 2011). Laten we, alvorens perspectieven op zelfcontrole te integreren, eerst de meest prominente definities bespreken die er al zijn. Een van de engere definities van zelfcontrole stelt het concept gelijk aan remmende controle. In deze definitie omvat zelfbeheersing, en is beperkt tot, het moeizaam inhiberen van impulsen. Deze inhibitie is de belangrijkste zelfcontrolecomponent in veel zelfcontroletheorieën en -modellen, waaronder die gebaseerd op uitstel van bevrediging (Ainslie, 1975; Mischel et al., 1989; Kirby en Herrnstein, 1995) en duale systeemtheorieën (bijv. Metcalfe en Mischel, 1999; Hofmann et al., 2009). Dual-systems theorieën worden gekenmerkt door de notie van twee systemen voor het verwerken van informatie en het sturen van gedrag. Het ‘warme’ systeem is snel, associatief, continu ‘aan’, en zorgt voor impulsieve neigingen tot gedrag. Het ‘koude’ systeem daarentegen is wat trager, kan alleen functioneren als er voldoende hulpbronnen (bijv. energie, aandacht) beschikbaar zijn, en is eerder geneigd tot het initiëren van gerationaliseerd gedrag (Evans, 2008; Kahneman, 2011). Zelfbeheersing kan volgens dit perspectief worden gedefinieerd als het mechanisme dat het mogelijk maakt om impulsen afkomstig van het warme systeem te remmen of te overrulen, waardoor het koude systeem voorrang krijgt (Gillebaart en De Ridder, 2017).
Zelfbeheersing is ook gedefinieerd als het vermogen om onmiddellijke bevrediging van een kleinere beloning uit te stellen voor een grotere beloning later in de tijd (Ainslie, 1975; Mischel et al., 1989; Kirby en Herrnstein, 1995). Deze definitie omvat het begrip inhibitie, maar is uitgebreid in de zin dat zij de nadruk legt op het dilemma van zelfcontrole of het conflict tussen een onmiddellijk bevredigende optie op korte termijn (die moet worden geremd) en een optie op lange termijn met een grotere beloningswaarde. Het vermogen om af te zien van de onmiddellijke beloning weerspiegelt zelfbeheersing.
Een verwant model van zelfbeheersing is het sterktemodel van zelfbeheersing (Baumeister en Heatherton, 1996; Muraven en Baumeister, 2000). Het krachtmodel is een van de meest prominente, zwaar bediscussieerde modellen van zelfcontrole, en verwijst naar zelfcontrole als ‘… een daad van zelfbeheersing waarbij het zelf zijn eigen gedragspatronen zo verandert dat zijn dominante respons wordt voorkomen of geremd’ (Muraven en Baumeister, 2000, p. 247). De belangrijkste stelling uit dit model betreft het ‘ego depletion’ fenomeen. Gebaseerd op het uitgangspunt van het model dat zelfcontrole inspannend is, beschrijft ego depletion het falen van zelfcontrole dat kan volgen op eerdere inspannende zelfcontrole-inspanningen als gevolg van uitputting van een beperkte zelfcontrolebron. Belangrijk is echter dat dit model zich concentreert op zelfbeheersing in de toestand, waardoor een breder perspectief op zelfbeheersing als aanleg of eigenschap wordt uitgesloten.
Deze traditionele definities van zelfbeheersing hebben twee belangrijke aspecten gemeen: inspanning en inhibitie. In het afgelopen decennium hebben verschillende onderzoekers echter gesuggereerd en aangetoond dat men, om in het dagelijks leven met succes zelfbeheersing te kunnen gebruiken, meer moet doen dan alleen maar in specifieke gevallen impulsen en ongewenste reacties met inspanning te remmen. Met betrekking tot inhibitie vereisen veel lange-termijn doelen natuurlijk inhibitie van reacties die overeenkomen met korte-termijn doelen, maar niet met lange-termijn doelen. Iemand kan bijvoorbeeld als langetermijndoelstelling hebben een gezond lichaam te hebben, en daarom de drang om zijn gezicht in chocoladecake te begraven, moeten onderdrukken. Of men wil succes boeken op school, en moet daarom misschien de door het Netflix-algoritme gevoede neiging tot comazuipen afremmen. Deze langetermijndoelen van een gezond lichaam en studiesucces worden echter niet bereikt door alleen impulsief gedrag te remmen dat incongruent is met het nastreven van langetermijndoelen. In feite kan de initiatie van lange termijn congruent gedrag even belangrijk zijn, zo niet belangrijker. Bijvoorbeeld, om op lange termijn een gezond lichaam te hebben, moet men regelmatig gezonde voeding, zoals fruit en groenten, gaan eten. Evenzo, om succesvol te zijn in termen van academische prestaties, moet men een heleboel gedragingen initiëren die misschien niet onmiddellijk bevredigend zijn (en soms zelfs helemaal niet leuk). De Ridder et al. (2011) waren in staat om zowel een remmende als een initiërende component van zelfcontrole te definiëren, waarbij remmende zelfcontrole ongewenst gedrag voorspelt, en initiërende zelfcontrole gewenst gedrag. Het erkennen van initiatie als een component van zelfcontrole heeft implicaties voor de definitie van zelfcontrole, en kan betekenen dat deze definitie moet worden bijgewerkt om in lijn te worden gebracht met deze huidige inzichten.
Na de erkenning van initiatie als een essentieel onderdeel van zelfcontrole, werd voorgesteld dat zelfcontrole kan worden geconceptualiseerd als de oplossing van het conflict tussen twee motieven (d.w.z, korte termijn en lange termijn), met de nadruk op de notie dat effortful inhibition slechts een van de vele mogelijke manieren is om met dit soort dilemma’s om te gaan (bv. Fujita, 2011; De Ridder et al., 2012). Gillebaart en De Ridder (2015) suggereren zelfs dat zelfcontrole simpelweg niet kan berusten op effortful inhibition alleen, omdat mensen dan extreem vatbaar zouden zijn om voortdurend te falen in zelfcontrole, als gevolg van uitputting, vermoeidheid, of gebrek aan aandachts- of motivationele hulpbronnen. In werkelijkheid slagen veel mensen er echter in om hun zelfbeheersing in opeenvolgende situaties te gebruiken. Gillebaart en De Ridder suggereren dat mensen met een hoog niveau van (trait) zelfcontrole over het algemeen niet daadwerkelijk gebruik maken van effortful inhibition om zelfcontrole dilemma’s op te lossen, maar in plaats daarvan hun zelfcontrole gebruiken om ‘slimme,’ relatief moeiteloze strategieën te installeren voor lange-termijn doel-congruent gedrag.
Een van deze voorgestelde zelfcontrole strategieën is de automatisering van adaptief gedrag. Recente studies hebben deze stelling ondersteund door aan te tonen dat mensen met hogere niveaus van trait self-control gewoonten hebben die in lijn zijn met hun lange termijn doelen. Mensen met een hoge trait self-control hebben sterkere gewoonten voor studeren en gezond eten (Galla en Duckworth, 2015), maar ook voor sporten (Gillebaart en Adriaanse, 2017). Interessant is dat een hogere zelfcontrole niet noodzakelijkerwijs over de hele linie sterkere gewoonten betekent. Een studie van Adriaanse et al. (2014) toonde aan dat mensen met een hoger niveau van zelfcontrole juist een zwakkere gewoonte hebben voor het eten van ongezonde snacks. De belangrijke conclusie uit deze studies is dus niet dat mensen met veel zelfcontrole sterkere gewoonten hebben, maar eerder dat hun reactie op omgevingscues geautomatiseerd is in de richting die in lijn is met hun langetermijndoelen. Hierdoor kunnen zelfbeheersingsdilemma’s moeiteloos worden opgelost. Een meta-analyse naar de associatie tussen zelfcontrole en een reeks gedragingen ondersteunt deze notie door sterkere effecten van zelfcontrole op automatisch gedrag aan te tonen dan op bewust gedrag (De Ridder et al., 2012). Als we rekening houden met automatisch zelfcontrolegedrag, moet het begrip ‘inspanning’, dat ook centraal heeft gestaan bij het definiëren van zelfcontrole, worden herzien.
Verder onderzoek naar moeiteloze zelfcontrolestrategieën heeft aangetoond dat mensen met een hoge mate van zelfcontrole hun zelfcontrole gebruiken om omgevingen voor zichzelf te creëren die in congruentie zijn met hun langetermijndoelen. Een voorbeeld van zo’n strategie is pro-actieve vermijding (Ent et al., 2015; Gillebaart en De Ridder, 2015). Mensen met een hoger niveau van zelfcontrole initieerden gedrag gericht op het vermijden van verleidingen, en wanneer ze de optie kregen kozen ze er vaker voor om te werken in een omgeving zonder afleiding (Ent et al., 2015). Het vermijden van een verleiding in een vroeg stadium maakt relatief moeiteloze zelfcontrole mogelijk, omdat regulatie van een impulsieve toestand moeilijker wordt naarmate deze toestand zich in de loop van de tijd ontvouwt (Gross, 2014). Het vermijden van verleidingen, en dus zelfcontrole dilemma’s, leidt dus tot minder noodzaak om inspannende zelfcontrole te gebruiken (i.e., inspannende inhibitie van impulsieve neigingen). Dit wordt ook weerspiegeld in het dagelijks leven, want een dagboekstudie naar zelfcontrole en dagelijkse ervaringen van verlangen, verleiding en conflict toonde aan dat een hogere zelfcontrole geassocieerd was met minder ervaren verleidingen, en minder gevallen van zelfcontroleconflict en het weerstaan van verleidingen (Hofmann et al., 2012). Bovendien, als mensen met een hoge mate van zelfcontrole dilemma’s tegenkomen, zijn ze in staat om deze dilemma’s op een efficiëntere manier op te lossen in vergelijking met hun tegenhangers met een lage mate van zelfcontrole (Gillebaart et al., 2016). Samengenomen laat onderzoek zien dat er verschillende strategieën voor zelfcontrole zijn, die verschillen in hoeveel inspanning ze kosten, of ze zich richten op inhibitie of initiatie, hoe geautomatiseerd ze zijn, en waar ze worden toegepast op de tijdlijn van het zelfcontroledilemma.
Deze recente studies naar zelfcontrole en automatisch, habitueel en strategisch zelfcontrolegedrag benadrukken verder de noodzaak om goed te kijken naar de definitie van zelfcontrole als zijnde inspannend, en gericht op inhibitie. Gezien deze nieuwe ontwikkelingen op het gebied van zelfcontrole is de definitie van zelfcontrole eigenlijk dringend aan een update toe. Het opnemen van initiërende zelfcontrole en moeiteloze zelfcontrole in de definitie van zelfcontrole roept echter wel een theoretische vraag op: in hoeverre hebben we het nog over zelfcontrole, en in hoeverre hebben we het over het breder gedefinieerde concept van zelfregulatie? Men zou kunnen aanvoeren dat we kunnen vasthouden aan onze klassieke definitie(s) van zelfbeheersing, door eenvoudigweg te stellen dat de zelfbeheersingsstrategieën die initiatie en slim gebruik van strategieën omvatten, en die niet op inspanning berusten, eigenlijk geen zelfbeheersingsstrategieën zijn, maar eerder deel uitmaken van wat we ‘zelfregulatie’ noemen. Zelfregulatie kan worden gedefinieerd als het hele systeem van normen, gedachten, processen en acties die het gedrag van mensen sturen in de richting van gewenste eindtoestanden (Carver en Scheier, 2012). Deze gewenste eindtoestanden kunnen langetermijndoelen zijn, maar kunnen ook verwijzen naar andere normen of standaarden. Uit deze definitie blijkt duidelijk dat zelfregulatie en zelfcontrole nauw verwante begrippen zijn. Sterker nog, ze kunnen zo met elkaar verweven raken, dat de termen door elkaar worden gebruikt. Het onderscheid tussen zelfregulatie en zelfcontrole kan blijkbaar zo complex zijn, dat in dezelfde onderzoekslijn het onderscheid soms expliciet wordt gemaakt (bv. Baumeister en Vohs, 2003), terwijl andere keren de twee termen schijnbaar worden behandeld als verwijzend naar hetzelfde (bv. Baumeister et al., 2007). Het op één hoop gooien van de twee termen alsof ze hetzelfde zijn, doet echter geen van beide concepten recht.
Ik stel voor dat het terminologische en theoretische dispuut tussen zelfregulatie en zelfcontrole dat volgt uit recente ontwikkelingen in onderzoek naar zelfcontroleprocessen kan worden opgelost door terug te grijpen op fundamentele theoretische raamwerken van zelfregulatie die feedback loops omvatten, zoals het cybernetische TOTE-model (Powers, 1973). Carver en Scheier (1981, 1982) identificeerden drie hoofdingrediënten van zelfregulatie: normen, controle, en werking. Om succesvol te kunnen zelfreguleren, moet er een soort gewenste eindtoestand of norm zijn die door het individu wordt geïdentificeerd. Zonder zo’n norm is er geen richting voor zelfregulering, en ook geen motivatie om gedrag in een bepaalde richting te sturen of te veranderen. Om zelfregulerende inspanning te kunnen leveren, moet een individu in staat zijn om eventuele discrepanties tussen de huidige toestand en de norm (‘Test’) te monitoren, evenals de vooruitgang die wordt geboekt. Tenslotte moet men in staat zijn het gedrag daadwerkelijk in de gewenste richting te sturen (‘Operate’). Het resultaat dient als input voor de tweede ‘Test’-fase. De terugkoppellus wordt verlaten als de huidige toestand in overeenstemming is met de gewenste toestand of norm. Belangrijk is dat zowel het stellen van normen of doelen, als het monitoren van eventuele discrepanties deel uitmaken van deze zelfregulerende feedback-lus. Zelfregulatie houdt dus veel meer in dan alleen het controleren van gedrag, maar biedt de hele steiger voor het succesvol nastreven van doelen.
Het cruciale zelfbeheersingselement binnen de terugkoppellus van zelfregulatie is ‘Opereren’. Het verschil tussen zelfregulatie en zelfbeheersing is dus dat zelfregulerend vermogen mensen in staat stelt doelen, normen en gewenste eindtoestanden te formuleren, alsmede eventuele discrepanties tussen iemands huidige toestand en deze gewenste eindtoestanden te monitoren, terwijl alles wat men doet om zijn gedrag in de richting van de gewenste eindtoestand te sturen, zelfbeheersing vormt. Anders geformuleerd, alles wat plaatsvindt in de “Operate” fase van Carver en Scheier is wat wij zelfbeheersing zouden noemen. Hoewel op dit onderscheid of deze categorisering al eerder is gezinspeeld (bijv. Baumeister en Vohs, 2003), en sommige aspecten deelt met een recente analyse van zelfcontrole als zijnde een op waarden gebaseerde keuze (Berkman et al., 2017), is het belang ervan voor de huidige ontwikkelingen in het veld tot nu toe niet erkend.
Deze ‘operationele’ definitie van zelfcontrole is op zichzelf misschien niet nieuw, maar ze komt wel opnieuw naar voren uit de huidige ontwikkelingen in het veld die wegschuiven van klassieke theorieën en definities. Tegelijkertijd wijkt zij ook af van deze definities, waardoor ruimte ontstaat voor een nieuw perspectief. Door dit perspectief op het concept zelfcontrole te hanteren, kunnen zowel klassieke als hedendaagse werken over zelfcontrole worden opgenomen. Het gaat ook verder dan het fenomeen van ego depletion, en maakt het mogelijk om zowel state self-control als de meer dispositionele trait self-control op te nemen, die in feite voorspellend is voor vele positieve en negatieve levensuitkomsten (Tangney et al., 2004). Bovendien is ‘opereren’ weliswaar geïdentificeerd als de zelfcontrolecomponent van zelfregulatie, maar wat met ‘opereren’ wordt bedoeld, behoeft verduidelijking en specificatie. Zoals eerder gezegd, stel ik in het huidige perspectief voor dat alles wat iemand doet om zijn gedrag bij te sturen in de richting van een gewenste eindtoestand, deel uitmaakt van ‘opereren’, en dus van zelfcontrole. Dit betekent dat zowel moeizame als moeiteloze zelfcontrole, zowel inhibitie als initiatie, en zowel doelbewuste als automatische handelingen allemaal in deze definitie van zelfcontrole kunnen worden opgenomen, zonder het onderscheid tussen zelfcontrole en zelfregulatie te vertroebelen. Bijvoorbeeld, het onderdrukken van impulsen om toe te geven aan verleidingen die niet in overeenstemming zijn met onze langetermijndoelen (d.w.z. gewenste eindtoestanden) is “opereren”, en dat is ook het remmen van een ongewenste reactie. Op dezelfde manier valt het gewoonlijk vermijden van het snoepschap in de supermarkt onder ‘opereren’ om een langetermijndoel te bereiken, namelijk gezond blijven. Evenzo is het in staat zijn om bevrediging door een onmiddellijke, kleinere beloning uit te stellen om een grotere uitgestelde beloning te ontvangen, “opereren” in termen van de zelfregulerende terugkoppelingslus.
Conclusies
Het meest interessante gevolg van deze conceptualisering van zelfbeheersing is het feit dat het definiëren van zelfbeheersing als de set van vaardigheden, capaciteiten en gedragingen die we nodig hebben om te ‘opereren’ in een zelfregulatie feedback loop het mogelijk maakt om de recent geïdentificeerde ‘slimme’ of ‘moeiteloze’ strategieën op te nemen die mensen met een hoge mate van zelfbeheersing (met succes) lijken te gebruiken. Belangrijk is dat deze definitie de meer enge of klassieke definities van zelfbeheersing, die gericht zijn op inspanning en inhibitie, niet uitsluit, maar een breder perspectief mogelijk maakt dat deze verschillende aspecten integreert. Een kanttekening bij deze analyse is dat er situaties kunnen zijn waarin monitoring zelf een zelfcontroleprobleem kan worden (bijvoorbeeld wanneer men grote afwijkingen van het doel anticipeert). In deze gevallen wordt een tweede feedback lus gecreëerd voor het subdoel van het monitoren van iemands huidige toestand. In deze gevallen kan de operationele fase (en dus zelfbeheersing) ook verwijzen naar de actie van monitoring.
De ‘operationele’ definitie van zelfbeheersing maakt ook een nieuwe lijn van empirische vragen mogelijk, waarvan de beantwoording onze kennis van zelfbeheersing zou verdiepen. Bijvoorbeeld, zelfbeheersingsstrategieën, of het nu inhibitie of initiatie is, slim of inspannend van aard, automatisch of opzettelijk, sturen allemaal gedrag en worden ‘opgeslagen’ in de operatiefase. Men kan zich echter afvragen of er voorkeursstrategieën zijn in het algemeen, of verschillend per individu, of per situatie. Een zekere ‘rangorde’ van zelfbeheersingsstrategieën is niet onaannemelijk, aangezien sommige minder hulpbronnen vereisen dan andere (bijv. gewoonten vs. inspanningsremming), en de tijdlijn van een zelfbeheersingsdilemma beïnvloedt welk type strategie nodig is om het op te lossen Duckworth et al. (2016). Het herdefiniëren van zelfcontrole met een fris perspectief laat daarom onderzoek naar zelfcontrolesucces, en slimme zelfcontrolestrategieën, floreren en bevordert uiteindelijk het veld.
Bijdragen van de auteur
De auteur bevestigt de enige bijdrager van dit werk te zijn en heeft het goedgekeurd voor publicatie.
Conflict of Interest Statement
De auteur verklaart dat het onderzoek is uitgevoerd in de afwezigheid van enige commerciële of financiële relaties die zouden kunnen worden opgevat als een potentieel belangenconflict.
Adriaanse, M. A., Kroese, F. M., Gillebaart, M., and De Ridder, D. T. D. (2014). Moeiteloze inhibitie: gewoonte medieert de relatie tussen zelfcontrole en ongezonde snackconsumptie. Front. Psychol. 5:444. doi: 10.3389/fpsyg.2014.00444
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Ainslie, G. (1975). Specious reward: a behavioral theory of impulsiveness and impulse control. Psychol. Bull. 82, 463-496. doi: 10.1037/h0076860
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Baumeister, R. F. (2002). Yielding to temptation: self-control failure, impulsive purchasing, and consumer behavior. J. Consum. Res. 28, 670-676. doi: 10.1086/338209
CrossRef Full Text | Google Scholar
Baumeister, R. F., and Heatherton, T. F. (1996). Zelf-regulatie falen: een overzicht. Psychol. Inq. 7, 1-15. doi: 10.1207/s15327965pli0701_;1
CrossRef Full Text | Google Scholar
Baumeister, R. F., and Vohs, K. D. (2003). “Self-regulation and the executive function of the self,” in Handbook of Self and Identity, 1, eds M. R. Leary and J. P. Tangney (New York, NY: Guilford Press), 197-217.
Google Scholar
Baumeister, R. F., Vohs, K. D., and Tice, D. M. (2007). Het krachtmodel van zelfcontrole. Curr. Dir. Psychol. Sci. 16, 351-355. doi: 10.1111/j.1467-8721.2007.00534.x
CrossRef Full Text | Google Scholar
Berkman, E. T., Hutcherson, C. A., Livingston, J. L., Kahn, L. E., and Inzlicht, M. (2017). Zelfbeheersing als een op waarden gebaseerde keuze. Curr. Dir. Psychol. Sci. 26, 422-428. doi: 10.1177/0963721417704394
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Carver, C. S., and Scheier, M. F. (1981). De zelf-attentie-geïnduceerde feedback loop en sociale facilitatie. J. Exp. Soc. Psychol. 17, 545-568. doi: 10.1016/0022-1031(81)90039-1
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Carver, C. S., and Scheier, M. F. (1982). Control theory: a useful conceptual framework for personality-social, clinical, and health psychology. Psychol. Bull. 92, 111-135. doi: 10.1037/0033-2909.92.1.111
CrossRef Full Text | Google Scholar
Carver, C. S., and Scheier, M. F. (2012). Aandacht en Zelfregulatie: A Control-Theory Approach to Human Behavior. Berlijn: Springer.
Google Scholar
Cheung, T. T., Gillebaart, M., Kroese, F., and De Ridder, D. T. D. (2014). Waarom zijn mensen met veel zelfcontrole gelukkiger? Het effect van trait self-control op geluk zoals gemedieerd door regulatieve focus. Front. Psychol. 5:722. doi: 10.3389/fpsyg.2014.00722
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
De Ridder, D. T. D., de Boer, B. J., Lugtig, P., Bakker, A. B., and van Hooft, E. A. (2011). Niet slecht doen staat niet gelijk aan goed doen: onderscheid tussen remmende en initiërende zelfcontrole. Pers. Individ. Dif. 50, 1006-1011. doi: 10.1016/j.paid.2011.01.015
CrossRef Full Text | Google Scholar
De Ridder, D. T. D., Lensvelt-Mulders, G., Finkenauer, C., Stok, F. M., and Baumeister, R. F. (2012). Taking stock of self-control: a meta-analysis of how trait self-control relates to a wide range of behaviors. Pers. Soc. Psychol. Rev. 16, 76-99. doi: 10.1177/1088868311418749
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Duckworth, A. L., Gendler, T. S., and Gross, J. J. (2016). Situationele strategieën voor zelfcontrole. Perspect. Psychol. Sci. 11, 35-55. doi: 10.1177/1745691615623247
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Duckworth, A. L., and Kern, M. L. (2011). A meta-analysis of the convergent validity of self-control measures. J. Res. Pers. 45, 259-268. doi: 10.1016/j.jrp.2011.02.004
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Duckworth, A. L., and Seligman, M. E. (2005). Zelfdiscipline overtreft IQ in het voorspellen van academische prestaties van adolescenten. Psychol. Sci. 16, 939-944. doi: 10.1111/j.1467-9280.2005.01641.x
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Elfhag, K., and Morey, L. C. (2008). Personality traits and eating behavior in the obese: poor self-control in emotional and external eating but personality assets in restrained eating. Eet. Behav. 9, 285-293. doi: 10.1016/j.eatbeh.2007.10.003
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Ent, M. R., Baumeister, R. F., and Tice, D. M. (2015). Trait self-control and the avoidance of temptation. Pers. Individ. Dif. 74, 12-15. doi: 10.1016/j.paid.2014.09.031
CrossRef Full Text | Google Scholar
Evans, J. S. B. (2008). Dual-processing accounts of reasoning, judgment, and social cognition. Annu. Rev. Psychol. 59, 255-278. doi: 10.1146/annurev.psych.59.103006.093629
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Fujita, K. (2011). On conceptualizing self-control as more than the effortful inhibition of impulses. Pers. Soc. Psychol. Rev. 15, 352-366. doi: 10.1177/1088868311411165
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Galla, B. M., and Duckworth, A. L. (2015). More than resisting temptation: beneficial habits mediate the relationship between self-control and positive life outcomes. J. Pers. Soc. Psychol. 109, 508-525. doi: 10.1037/pspp0000026
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Gathergood, J. (2012). Self-control, financial literacy and consumer over- indebtedness. J. Econ. Psychol. 33, 590-602. doi: 10.1016/j.joep.2011.11.006
CrossRef Full Text | Google Scholar
Gillebaart, M., and Adriaanse, M. A. (2017). Zelfbeheersing voorspelt beweeggedrag door gewoontekracht, een conceptuele replicatie van Adriaanse et al. (2014). Front. Psychol. 8:190. doi: 10.3389/fpsyg.2017.00190
PubMed Abstract | CrossRef Full Text
Gillebaart, M., en De Ridder, D. (2017). “Positioning self-control in a dual-systems framework,” in Routledge International Handbook of Self-Control in Health and Well-Being, eds D. T. D. De Ridder, M. A. Adriaanse, and K. Fujita (New York, NY: Routledge), 35-46.
Google Scholar
Gillebaart, M., and De Ridder, T. D. (2015). Moeiteloze zelfcontrole: een nieuw perspectief op responsconflictstrategieën in trait self-control. Soc. Pers. Psychol. Compass 9, 88-99. doi: 10.1111/spc3.12160
CrossRef Full Text | Google Scholar
Gillebaart, M., Schneider, I. K., and De Ridder, D. T. (2016). Effecten van trait self-control op responsconflict over gezond en ongezond voedsel. J. Pers. 84, 789-798. doi: 10.1111/jopy.12219
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Gross, J. J. (2014). “Emotieregulatie: conceptuele en empirische grondslagen,” in Handbook of Emotion Regulation, ed. J. J. Gross (New York, NY: Guilford Press), 3-20.
Google Scholar
Hofmann, W., Baumeister, R. F., Förster, G., and Vohs, K. D. (2012). Everyday temptations: an experience sampling study of desire, conflict, and self-control. J. Pers. Soc. Psychol. 102, 1318-1335. doi: 10.1037/a0026545
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Hofmann, W., Friese, M., and Strack, F. (2009). Impuls en zelfcontrole vanuit een duaal systeemperspectief. Perspect. Psychol. Sci. 4, 162-176. doi: 10.1111/j.1745-6924.2009.01116.x
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Hofmann, W., Luhmann, M., Fisher, R. R., Vohs, K. D., and Baumeister, R. F. (2014). Ja, maar zijn ze ook gelukkig? Effecten van trait self-control op affectief welbevinden en levenstevredenheid. J. Pers. 82, 265-277. doi: 10.1111/jopy.12050
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Kahneman, D. (2011). Denken, Snel en Langzaam. New York, NY: Farrar, Straus, and Giroux.
Google Scholar
Kirby, K. N., and Herrnstein, R. J. (1995). Preference reversals due to myopic discounting of delayed reward. Psychol. Sci. 6, 83-89. doi: 10.1111/j.1467-9280.1995.tb00311.x
CrossRef Full Text | Google Scholar
Metcalfe, J., and Mischel, W. (1999). Een hot/cool-system analyse van uitstel van bevrediging: dynamiek van wilskracht. Psychol. Rev. 106, 3-19. doi: 10.1037/0033-295X.106.1.3
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Milyavskaya, M., Berkman, E., and De Ridder, D. T. D. (2018). De vele gezichten van zelfcontrole: stilzwijgende assumpties en aanbevelingen om daarmee om te gaan. Motiv. Sci. doi: 10.1037/mot0000108
CrossRef Full Text | Google Scholar
Mischel, W., Shoda, Y., and Rodriguez, M. I. (1989). Uitstel van bevrediging bij kinderen. Science 244, 933-938. doi: 10.1126/science.2658056
CrossRef Full Text | Google Scholar
Moffitt, T. E., Arseneault, L., Belsky, D., Dickson, N., Hancox, R. J., Harrington, H., et al. (2011). Een gradiënt van zelfcontrole bij kinderen voorspelt gezondheid, rijkdom, en openbare veiligheid. Proc. Natl. Acad. Sci. U.S.A. 108, 2693-2698. doi: 10.1073/pnas.1010076108
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Muraven, M., and Baumeister, R. F. (2000). Zelfregulatie en uitputting van beperkte hulpbronnen: lijkt zelfcontrole op een spier? Psychol. Bull. 126, 247-259. doi: 10.1037/0033-2909.126.2.247
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Powers, W. T. (1973). Gedrag: The Control of Perception. Chicago, IL: Aldine.
Google Scholar
Shoda, Y., Mischel, W., and Peake, P. K. (1990). Predicting adolescent cognitive and self- regulatory competencies from preschool delay of gratification: Identifying diagnostic conditions. Dev. Psychol. 26, 978-986. doi: 10.1037/0012-1649.26.6.978
CrossRef Full Text | Google Scholar
Tangney, J.P., Baumeister, R.F., and Boone, A.L. (2004). Hoge zelfcontrole voorspelt goede aanpassing, minder pathologie, betere cijfers, en interpersoonlijk succes. J. Pers. 72, 271-324. doi: 10.1111/j.0022-3506.2004.00263.x
PubMed Abstract | CrossRef Full Text | Google Scholar
Tice, D. M., and Baumeister, R. F. (1997). Longitudinal study of procrastination, performance, stress, and health: the costs and benefits of dagdling. Psychol. Sci. 8, 454-458. doi: 10.1111/j.1467-9280.1997.tb00460.x
CrossRef Full Text | Google Scholar
Vohs, K. D., Finkenauer, C., and Baumeister, R. F. (2011). De som van de zelfcontrolescores van vrienden en geliefden voorspelt relatiekwaliteit. Soc. Psychol. Pers. Sci. 2, 138-145. doi: 10.1177/1948550610385710
CrossRef Full Text | Google Scholar