Terah, vader van Abram, grootvader van Lot, zij trekken naar Haran.
Hier begint het verhaal van Abram, wiens naam in beide Testamenten bekend is. Zelfs de kinderen van Eber waren aanbidders van valse goden geworden. Zij, die door genade erfgenamen zijn van het land der belofte, behoren zich te herinneren wat het land van hun geboorte was; wat hun verdorven en zondige staat van nature was. De broeders van Abram waren Nahor, uit wiens familie zowel Izaäk als Jakob hun vrouwen hadden; en Haran, de vader van Lot, die vóór zijn vader stierf. Kinderen kunnen er niet zeker van zijn dat zij hun ouders zullen
overleven. Haran stierf in Ur, vóór de gelukkige verhuizing van de familie uit dat afgodische land. Het gaat ons erom ons uit onze natuurlijke staat te haasten, opdat de dood ons daarin niet verrast. Wij lezen hier van het vertrek van Abram uit Ur der Chaldeeën, met zijn vader Terah, zijn neef Lot en de rest van zijn familie, in gehoorzaamheid aan de roep van God. Dit hoofdstuk laat hen ongeveer halverwege tussen Ur en Kanaän, waar zij tot de dood van Terah woonden. Velen reiken tot Charran, en komen toch te kort aan Kanaän; zij zijn niet ver van het koninkrijk Gods, en komen er toch nooit.