De grootste nog bestaande gekkosoort is de Nieuw-Caledonische reuzengekko (Rhacodactylus leachianus), ook bekend als Leach’s reuzengekko, die een lengte kan bereiken van 30 centimeter (11,8 inch) van snuit tot vent, of ongeveer 36 centimeter (14 inch) wanneer zijn stompe staart wordt meegerekend. Volwassen exemplaren wegen zo’n 200-300 gram. Dit reptiel, dat endemisch is op het eiland Nieuw-Caledonië in de Stille Oceaan en op nabijgelegen eilanden, leeft in bomen en is vooral ’s nachts actief, wanneer het zich onder meer voedt met insecten, fruit, spinnen en sap.
Volgens de plaatselijke folklore zijn Nieuw-Caledonische reuzengekko’s in staat om iemands ziel te stelen. Dit bijgeloof en hun grommende stem hebben hen de bijnaam “duivels in de bomen” opgeleverd.
Er zijn berichten dat deze soort in staat zou zijn tot parthenogenese – het vermogen van vrouwtjes om zonder mannetje nakomelingen te produceren – maar dit is nog niet wetenschappelijk bevestigd.
De grootste gekko ooit is de uitgestorven Delcourt’s giant gecko (Hoplodactylus delcourti) uit Nieuw Zeeland, slechts bekend van een enkel opgezet taxidermie exemplaar, met een totale lengte (inclusief de staart) van 61 cm. Het was meer dan een eeuw tentoongesteld in het Natuurhistorisch Museum van Marseille in Frankrijk voordat het werd herkend door de conservator, Alain Delcourt, in 1979.
Aan de andere kant van het spectrum, de kleinste levende gekko’s zijn de dwerggekko’s van het geslacht Sphaerodactylus. Twee in het bijzonder – S. ariasae van de Dominicaanse Republiek en S. parthenopion van de Britse Maagdeneilanden – vallen op door hun kleine afmetingen, met volwassen exemplaren van beide die 16-18 mm (0.62-0.7 in) van snuit tot vent meten. Daarmee behoren ze tot de kleinste reptielen ter wereld, alleen overtroffen door de bladkameleons van Madagaskar, die tot 14 mm klein kunnen worden.