16 Nu kwamen er twee prostituees bij de koning en stonden voor hem. 17 Een van hen zei: “Vergeef me, mijn heer. Deze vrouw en ik wonen in hetzelfde huis, en ik heb een kind gekregen terwijl zij bij mij was. 18 De derde dag na de geboorte van mijn kind kreeg ook deze vrouw een kind. Wij waren alleen; er was niemand in het huis behalve wij tweeën. 19 “In de loop van de nacht stierf de zoon van deze vrouw omdat zij op hem lag. 20 Toen stond zij midden in de nacht op en nam mijn zoon van mijn zijde terwijl ik, uw dienaar, sliep. Zij legde hem bij haar borst en legde haar dode zoon bij mijn borst. 21 De volgende morgen stond ik op om mijn zoon te zogen – en hij was dood! Maar toen ik hem in het ochtendlicht goed bekeek, zag ik dat het niet de zoon was die ik had gebaard.” 22 De andere vrouw zei: “Nee! De levende is mijn zoon; de dode is de jouwe.” Maar de eerste bleef volhouden: “Nee! De dode is de jouwe; de levende is de mijne.” En zo twistten zij voor de koning. 23 De koning zei: “Deze zegt: ‘Mijn zoon leeft en jouw zoon is dood,’ terwijl die zegt: ‘Nee! Jouw zoon is dood en de mijne leeft.’ “24 Toen zei de koning: “Breng me een zwaard.” Dus brachten zij een zwaard voor de koning. 25 Toen gaf hij een bevel: “Snij het levende kind in tweeën en geef de ene helft aan de ene en de andere helft aan de andere.” 26 De vrouw wier zoon nog leefde, was diep ontroerd uit liefde voor haar zoon en zei tegen de koning: “Alstublieft, mijn heer, geef haar het levende kind! Dood hem niet!” Maar de ander zei: “Noch ik, noch u zult hem krijgen. Snij hem in tweeën!” 27 Toen gaf de koning zijn beslissing: “Geef de levende baby aan de eerste vrouw. Doodt hem niet; zij is zijn moeder.” 28 Toen heel Israël het vonnis hoorde dat de koning had uitgesproken, hielden zij de koning in ontzag, omdat zij zagen dat hij wijsheid van God bezat om recht te spreken.