Pastoraal nomadisme roept zeer contrasterende beelden op. Het romantische beeld van de nomade als een vrije geest, niet gehinderd door de beperkingen van het sedentaire leven – zoals de bedoeïen in de woestijn – is sterk vertegenwoordigd in de westerse literatuur, terwijl portretten van lange, hooghartige Masai die op hun speren leunen en omringd worden door vee, om onze aandacht strijden op de glanzende pagina’s van koffietafelboeken. In sommige gevallen worden nomaden soms gezien als onwetende, luie, overheersende en onproductieve agenten die erop wachten om landbouwdorpen en het beschaafde leven te vernietigen.
Deze opvattingen sluiten elkaar niet uit. De Arabische sociale historicus Ibn Khaldun prees de levenswijze van de Bedoeïenen als deugdzamer dan die in de steden, maar veroordeelde hun invasie in Noord-Afrika als gedachteloos destructief. In ecologische termen worden nomaden zowel veroordeeld als scheppers van woestenij door overbegrazing, als geprezen voor het productieve gebruik dat zij maken van grote semi-aride gebieden. Op politiek gebied is vaak een sedentariseringsbeleid gevoerd zonder rekening te houden met de economische gevolgen daarvan. De vraag of nomadische veehouders een toekomst hebben in de moderne wereld wordt sterk beïnvloed door de oude opvattingen over hen in plaats van door een objectieve analyse van de feiten.
Zoals de artikelen in dit nummer illustreren, zijn de problemen waarmee nomadische veehouders in de moderne wereld te maken hebben complex. Oplossingen voor problemen in één deel van de wereld zijn niet noodzakelijkerwijs ook elders toepasbaar. Maar ondanks de verschillen tussen de afzonderlijke gevallen hebben zij één ding gemeen: nomadische veehouders maken deel uit van grotere politieke en economische systemen. Zij kunnen niet worden begrepen als geïsoleerde volkeren.
Wat is nomadisch pastoralisme? Deze fundamentele vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden als het misschien lijkt. In het algemeen worden samenlevingen die gespecialiseerd zijn in het houden van dieren en die periodieke verplaatsingen vereisen, pastorale nomaden genoemd. Dit sluit groepen uit zoals jager-verzamelaars, zigeuners, migrerende landarbeiders of bedrijfsleiders die wel nomadisch maar niet pastoraal zijn. Ook melkveehouders uit Wisconsin of veehouders uit Texas, die wel nomadisch maar niet nomadisch zijn, vallen er niet onder.
We denken vaak dat traditionele nomadische veehouders mensen zijn die uitsluitend van hun dieren leven, geïsoleerd van de rest van de wereld. Dit is niet het geval. We vinden nomadische veehouders die ook landbouw bedrijven, handel drijven, als soldaat werken, smokkelen of vrachtwagenchauffeur zijn, om maar een paar beroepen te noemen.
In het algemeen zijn nomadische veehouderssamenlevingen die waarin het houden van dieren wordt gezien als een ideale manier om in het levensonderhoud te voorzien en waarin de verplaatsing van de hele samenleving of een deel ervan als een normaal en natuurlijk onderdeel van het leven wordt beschouwd. Dit culturele aspect is van vitaal belang, want hoewel uit een economische analyse van sommige groepen kan blijken dat zij meer verdienen met niet-pastorale bronnen, blijft het concept van nomadisch pastoralisme centraal staan in hun eigen identiteit. Deze samenlevingen zijn opgebouwd rond een pastorale economische specialisatie, maar doordrenkt met waarden die veel verder gaan dan alleen het verrichten van werk. Dit onderscheidt hen van de Amerikaanse veeboeren die eveneens een bepaalde economische specialisatie hebben, maar zich cultureel identificeren met een grotere maatschappij.
De nomadische veehouders worden vandaag geconfronteerd met drie grote problemen: (1) erosie van hun hulpbronnenbasis, (2) veranderingen in hun economische relaties binnen regionale verbanden, en (3) overheersing van politieke relaties door centrale staten.
Of traditioneel pastoralisme daadwerkelijk de hulpbronnenbasis vernietigt waarvan het afhankelijk is, is het meest kritieke, maar minst onderzochte probleem met betrekking tot nomaden. In een zeer invloedrijk artikel betoogde Garret Hardin dat individueel eigendom van dieren en gemeenschappelijk eigendom van weidegrond onvermijdelijk leidt tot de “tragedie van het gemeengoed”. Aan de hand van historische gegevens uit Engeland toonde hij aan dat individuen, in een poging hun persoonlijk gewin te maximaliseren, veel te veel schapen lieten grazen op gemeenschappelijke weiden, die uiteindelijk zo verwaarloosd werden dat niemand ze nog kon gebruiken. Aangezien nomadische veehouders over het algemeen een vorm van gemeenschappelijke weidegrond gebruiken, overtuigde Hardins analyse veel analisten van de gevaren van de handelwijze van de veehoeders.
In het Engelse geval werd het houden van schapen een winstgevende onderneming, in die mate zelfs dat landbouwgrond werd omgevormd tot weidegrond. Meer schapen betekende meer geld. De commons waren echter ontworpen om te voorzien in de beperkte veeteeltbehoeften van de plaatselijke dorpelingen die zich ook met landbouw bezighielden. Het was dus niet de traditionele schapenteelt, maar de nieuwe commerciële vormen van veeteelt die het systeem van gemeenschappelijk bezit van weidegrond vernielden.
De meeste studies over pastoralisme tonen niet duidelijk aan of de druk op de weidegronden een langetermijngevolg is van traditionele technieken of een functie van innovaties die een gevestigd evenwicht hebben verstoord. Het beeld wordt gecompliceerd door de vraag wie toegang heeft tot “gemeenschappelijke” weidegronden in nomadische herdersgemeenschappen.
In de praktijk is het mogelijk dat gemeenschappelijke weidegronden slechts toegankelijk zijn voor een beperkt aantal mensen, om overmatig gebruik ervan te voorkomen. Bij de Basseri in Iran werd de weidegrond periodiek herverdeeld door een hoofdkhan om de kuddebevolking en de omvang van de weidegrond met elkaar in overeenstemming te brengen. In Oost-Afrika wisselden herders dieren uit met mensen uit andere gebieden om de gevolgen van periodieke droogte te verminderen. In Noord-Iran en Noord-Afghanistan is de weide particulier bezit en worden de overschotten verhuurd aan andere veehouders. Bij veel bedoeïenstammen is weiland gemeenschappelijk voor iedereen – maar waterputten zijn dat niet – zodat het gebruik van weiland indirect kan worden gecontroleerd door de toegang tot water te beperken.
Wanneer externe factoren overbegrazing belemmeren, kan het veranderen daarvan onbedoelde gevolgen hebben. Zo maakten boorputten in de Sahel het mogelijk meer vee te houden in dorre gebieden, waardoor extreme druk ontstond op weilanden die nauwelijks werden gebruikt toen er geen water beschikbaar was. Evenzo werd de Syrische regering gedwongen het gebruik van weiland te reguleren toen het wijdverbreide gebruik van vrachtwagens voor het vervoer van vee en water begon te leiden tot degradatie van weiland.
De ernstigste beschuldigingen van ecologische schade zijn geuit aan het adres van de nomaden van de Sahel, waar de Sahara naar het zuiden opschuift en voorheen welvarende dorpen overspoelt. Velen geloven dat deze woestijnvorming een gevolg is van overbegrazing. Om de uitbreiding van de woestijnen een halt toe te roepen, zo beweren deze analisten, moeten de nomaden worden verwijderd of streng worden gecontroleerd.
Dit argument is echter verwarrend. Nomaden wonen in dorre en semi-dorre gebieden. Als de woestijn oprukt zullen zij de eerste slachtoffers zijn, maar dat betekent niet dat zij het probleem veroorzaken. Sommige Franse onderzoekers suggereren dat de Sahara oprukt en zich terugtrekt als onderdeel van een regencyclus op lange termijn – in tijden van toenemende regenval trekken zowel herders als boeren naar het noorden; bij afnemende regenval worden zij naar het zuiden gedwongen. Droogte brengt enorme ontberingen en ontheemding met zich mee. De zwaarst getroffen gebieden zijn die welke door veehouders worden gebruikt omdat de gebieden die zij gebruiken marginale gebieden zijn. Niettemin is de aanblik van een geit die de laatste boom rooit aan de rand van een oprukkende zandduin meestal voldoende om de meesten ervan te overtuigen dat nomaden verantwoordelijk zijn. Zonder goede gegevens over hoe en waarom de woestijn verschuift, geven we misschien het slachtoffer de schuld. In sommige gevallen kunnen mensen, dankzij nieuwe technologieën zoals waterputten, gewoon te lang in een gebied blijven dat zij vroeger zouden hebben verlaten. Dit versnelt de verspreiding van woestijnen.
Nomadische veehouderij is voor veel economieën van veel groter belang dan het relatief kleine aantal nomaden zou doen vermoeden. Nomaden produceren waardevolle producten zoals vlees, huiden, wol en melk. De traditionele herderseconomie maakt van de graslanden een economisch voordeel. In ontwikkelingslanden is er een steeds grotere vraag naar vlees, waarvoor de herders een binnenlandse bron zijn. Omdat traditionele veehouders geen graan gebruiken om dieren groot te brengen, vult de vleesproduktie de landbouwproduktie aan. Veel landen vertrouwen zelfs op veehouders voor de produktie van vlees, huiden en wol voor de export. In de jaren zeventig bijvoorbeeld waren de veehouders goed voor 30% van de buitenlandse valuta van Afghanistan. Deze officiële cijfers waren exclusief de honderdduizenden dieren die naar de buurlanden werden gesmokkeld. Zelfs in het olierijke Iran heeft de herderseconomie altijd naast de landbouw gestaan wat de binnenlandse produktie betreft.
Er is een duidelijk verschil in de organisatie van de herderseconomie tussen Afrika ten zuiden van de Sahara en het Midden-Oosten. Afrikaanse veehouders zijn politiek en sociaal meer geïsoleerd dan hun tegenhangers in het Midden-Oosten. Daarom zijn de Afrikaanse ontwikkelingsprogramma’s erop gericht de produktie te verhogen en de herders ervan te overtuigen zich meer in de geldeconomie te integreren. De afzetmogelijkheden tussen producenten en stedelijke consumenten zijn betrekkelijk zwak en de veehouders hebben de neiging grote kuddes te houden in plaats van ze te verkopen. In het Midden-Oosten, waar herders van oudsher nauwe handelsbetrekkingen onderhouden met de stedelijke bevolking, is de situatie anders. Herders leverden van oudsher kamelen voor de karavaanhandel en schapen of geiten voor de vleesmarkten. In het Midden-Oosten heeft het idee om dieren te beschouwen als geld op de hoef, zich in de loop van duizenden jaren ontwikkeld en is het ingeburgerd.
In Afrika zijn de herders van oudsher meer zelfvoorzienend en produceren zij vaak hun eigen graan. Vee wordt gebruikt voor complexe huwelijksuitwisselingen, rituelen en prestige. Hoewel stedelijke centra grote markten hebben geschapen voor Afrikaanse veehouders, zijn deze historisch gezien vrij recent. Het conflict tussen de nieuwe economische eisen en de meer traditionele pastorale systemen blijft een van de belangrijkste problemen van de ontwikkeling in Afrika.
De geldeconomie heeft een meer onmiddellijk effect gehad op de pastorale streken in het Midden-Oosten. De stijging van de dierprijzen heeft een directe invloed gehad op de produktie. In Afghanistan bijvoorbeeld reageerden de Centraalaziatische Arabieren op een plotselinge prijsstijging door hun schapenverzorging te reorganiseren ten einde de produktie te verhogen. Zelfs de Kirghiz in de afgelegen Pamirs namen grote kudden dieren mee naar Kaboel waar de prijzen het hoogst waren.
Er bestaat een tendens om over nomaden te generaliseren op een wijze die zeer verschillende sociale, politieke en economische contexten versluiert. Wie vertrouwd is met het Midden-Oosten, gaat ervan uit dat verfijnde marketingsystemen en scherpe handel vanzelfsprekend zijn; wie vertrouwd is met Afrika, gaat ervan uit dat alle nomaden zich verzetten tegen het op de markt brengen van hun dieren omdat ze die waardevoller vinden dan geld.
Politiek kan niet los worden gezien van de economische en ecologische problemen waarmee nomaden in de moderne wereld te kampen hebben. Het ernstigste en meest directe probleem waarmee nomaden worden geconfronteerd, is hun verhouding tot moderne, gecentraliseerde staten. Regeringen zijn sterk bevooroordeeld ten opzichte van nomadische veehouders, die van oudsher weinig respect hebben voor arbitraire politieke grenzen, en die centra zijn van verzet tegen de staatsmacht. Als in stamverband georganiseerde samenlevingen passen zij niet soepel in bureaucratisch georganiseerde staten.
De geschiedenis van de oppositie tussen regeringen en nomaden is tamelijk oud. De nomaden, die in marginale woestijn-, steppe- of berggebieden leefden, stonden gewoonlijk buiten de directe controle van sedentaire staten. Hun militaire macht was dusdanig dat zij vaak heersers van staten werden. De islamitische veroveringen, het Mongoolse Rijk en het Ottomaanse Rijk begonnen allemaal met nomadische bases. Wanneer nomaden bedreigd werden door politieke overheersing, verplaatsten zij hun samenleving en economie naar nieuwe gebieden. Waar zij met succes door een staat werden ingekapseld, kwamen de nomaden meestal tot een vreedzaam vergelijk met hun buren, maar in grensgebieden plunderden nomaden vaak het ene gebied en zochten bescherming in het andere. Nomaden langs de Chinese grens konden altijd terug naar de steppe, terwijl nomaden in Turkestan in de 19e eeuw Iran plunderden voor slaven die zij in Khiva en Bukhara verkochten. De nomaden die de meeste problemen veroorzaakten, komen steevast het meest voor in de geschiedenis. Degenen die vreedzamer en tot wederzijds voordeel strekkende betrekkingen met hun buren aangingen, waren vaak belangrijker, maar werden minder goed herinnerd.
Moderne wapens, en vervolgens snel grond- en luchttransport, maakten een einde aan het voordeel van de nomaden. Veel regeringen dwongen de nomaden, wier loyaliteit zij wantrouwden, tot sedentarisatie. In Iran onder Reza Shah stortte de herderseconomie in door dergelijke maatregelen. In de Sovjet-Unie leidden pogingen tot gedwongen collectivisering ertoe dat herders hun kuddes vernietigden. Tussen 1929 en 1934 daalde het aantal schapen in Kazachstan van 27,2 miljoen tot 2,3 miljoen. Maar niet alle regeringen zagen inheemse nomaden als vijanden. De Bedoeïenen werden bijvoorbeeld gerekruteerd in het Jordaanse leger en de Saoedi-Arabische Nationale Garde omdat zij trouwe verdedigers waren van de monarchieën.
Het soort relatie dat nomaden hebben met moderne staten hangt voor een deel af van hun eigen politieke organisatie. In Iran maakten de stamhoofden, de khans, deel uit van de traditionele elite. Zij fungeerden als politieke bemiddelaars tussen de nomadenstammen en de staat. Evenzo waren er vooraanstaande families te vinden onder de verschillende bedoeïenen stammen. Deze traditionele organisatie is blijven bestaan omdat zij nog steeds een vitale functie vervult, ook al worden dergelijke families niet officieel erkend. Complexe smokkeloperaties die mobiliteit, een strakke organisatie en politieke invloed vereisen, hebben voor veel van deze groepen nieuwe rijkdommen in de moderne economie doen ontstaan. Voor nomaden zoals de Rwala Bedoeïenen is deze politieke structuur een belangrijke troef geweest in de omgang met de verschillende regeringen in de regio (Syrië, Jordanië en Saoedi-Arabië) en het behoud van hun stamautonomie.
Veel Afrikaanse herders bevinden zich in een nadelige positie omdat zij geen inheems leiderschap hebben op het niveau van de staat. Dit soort vertegenwoordiging kan van vitaal belang zijn voor de bescherming van landrechten tegen confiscatie door de staat. Zonder een vorm van supra-stamleiderschap is het moeilijk om landrechten erkend te krijgen. Boeren kunnen beplante grond laten zien als bewijs van eigendom, en de overheid zal meestal een eigendomstitel afgeven. Van weidegrond wordt vaak aangenomen dat het “onontwikkeld” is en dus eigendom van de staat die het naar eigen goeddunken kan gebruiken. In het verleden werd dit land alleen door nomaden gebruikt en was er dus geen sprake van een formeel eigendomsrecht. Tegenwoordig wordt het land begeerd door landbouwstammen, die het spontaan in bezit nemen of het land krijgen als onderdeel van overheidsprojecten.
Het hardnekkige idee dat veehouders minder produktief zijn dan landbouwers brengt hen in een nadelige positie bij het beschermen van hun hulpbronnen. Goede weidegronden vallen vaak ten prooi aan marginale landbouw die mogelijk wordt gemaakt door extensief ploegen met tractoren. In semi-aride streken zonder irrigatie kan de veehouderij efficiënter zijn in het voorkomen van erosie en in het verhogen van de totale produktie. Maar het behoud van een herdersbasis die groot genoeg is om de kuddes te onderhouden, is essentieel voor de voortzetting van het herdersleven. Als regeringen, uit onwetendheid of vooringenomenheid, deze basis vernietigen, zal dat nomadische herdersgemeenschappen vernietigen, en daarmee zowel een waardevolle economische hulpbron als een belangrijk cultureel erfgoed.