Oca is een van de belangrijke basisgewassen van de Andes-hooglanden, vanwege zijn gemakkelijke vermeerdering, en tolerantie voor arme grond, grote hoogte en barre klimaten.
VerspreidingEdit
Oca wordt aangeplant in het Andes-gebied van Venezuela tot Argentinië, van 2800 tot 4100 meter boven zeeniveau. De grootste rijkdom en diversiteit zijn te vinden in Centraal-Peru en Noord-Bolivia, het vermoedelijke gebied van domesticatie.
KlimaateisenEdit
Oca heeft een lang groeiseizoen nodig, en is afhankelijk van de daglengte, en vormt knollen wanneer de daglengte verkort in de herfst (rond maart in de Andes). Bovendien heeft oca een klimaat nodig met een gemiddelde temperatuur van ongeveer 10 tot 12 °C (variërend tussen 4 en 17 °C) en een gemiddelde neerslag van 700 tot 885 millimeter per jaar.
Oca heeft korte dagen nodig om knollen te kunnen vormen. Buiten de tropen begint hij pas knollen te vormen rond de herfstnachtevening. Als het te vroeg na de herfstequinox vriest, sterft de plant af voordat er knollen worden gevormd.
BodemgesteldheidEdit
Oca groeit met zeer geringe productiemiddelen, meestal op percelen van marginale bodemkwaliteit, en verdraagt zuurtegraden tussen ongeveer pH 5,3 en 7,8. In traditionele teeltsystemen in de Andes wordt het vaak na de aardappel geplant en profiteert het dus van persistente voedingsstoffen die zijn toegepast op, of overgebleven van, de aardappelteelt.
VermeerderingEdit
Oca wordt gewoonlijk vegetatief vermeerderd door het planten van hele knollen.
Vermeerdering door zaad is mogelijk, maar wordt in de praktijk zelden gebruikt. Seksuele vermeerdering wordt door verschillende factoren bemoeilijkt. Ten eerste vertonen oca-bloemen, net als veel andere soorten van het geslacht Oxalis, tristylus heterostylie en zijn ze bijgevolg auto-incompatibel. Bovendien, in het zeldzame geval dat oca planten vruchten produceren, breken hun loculicidale capsules spontaan af, waardoor het moeilijk is zaad te oogsten. De bloemen worden bestoven door insecten (Apis, Megachile en Bombus).
TeeltfactorenEdit
Oca-knollenzaad wordt in de Andes in augustus of september geplant en van april tot juni geoogst. De eerste bloemen bloeien ongeveer drie tot vier maanden na het planten, en ook de knollen beginnen zich dan te vormen. Tussen het planten en de oogst heeft de oca-teelt weinig verzorging nodig, behalve een paar keer wieden en ophogen.
Oca maakt deel uit van de traditionele vruchtwisselingen en wordt gewoonlijk op een akker geplant direct na de aardappeloogst. Een gebruikelijke volgorde in dit vruchtwisselingssysteem kan zijn: een jaar aardappel, een jaar oca, een jaar haver of faba bonen, en twee tot vier jaar braak. Binnen dit systeem is q’allpa een Quechua term die eerder bewerkte grond aanduidt en klaarmaakt voor het planten van een nieuw gewas.
De culturele praktijk is vergelijkbaar met aardappelen. Er wordt geplant in rijen of op heuvels met een tussenafstand van 80-100 cm, en de planten staan 40-60 cm uit elkaar in de rijen. Monocultuur overheerst, maar interplanting met verschillende andere knolgewassen, waaronder mashua en olluco, op één veld is gebruikelijk in de Andes-teelt. Vaak bestaat deze intercoppng uit verschillende variëteiten van elke soort. Dergelijke gemengde velden kunnen later tijdens de oogst of voor het koken in knolsoorten worden gesorteerd.
Harmijn, gevonden in wortelafscheidingen van O. tuberosa, blijkt insectendodende eigenschappen te hebben.
OpbrengstenEdit
De opbrengsten variëren met de teeltmethode. Annalen uit Andes-landen melden ongeveer 7-10 ton per hectare voor O. tuberosa productie. Maar met adequate inputs en virusvrij teeltmateriaal kan de oca produktie variëren van 35 tot 55 ton per hectare.
BeperkingenEdit
Pests en ziekten beperken de produktie van oca. De gewassen in de Andes zijn vaak besmet met virussen, waardoor de opbrengst chronisch daalt. Er moeten adequate technieken worden toegepast om virussen te verwijderen voordat de variëteiten buiten het Andes-gebied kunnen worden gebruikt. De teelt wordt ook bemoeilijkt door de Andes-aardappelkever (Premnotrypes spp), de ulluco-kever (Cylydrorhinus spp) en de oca-kever, waarvan de identificatie nog onzeker is (mogelijk Adioristidius, Mycrotrypes, of Premnotrypes). Deze snuitkevers vernietigen vaak hele oogsten. Andere belangrijke plagen zijn nematoden.
Zoals reeds gezegd, kunnen zowel de beperking van de daglengte als de aanwezigheid van oxalaten ook als beperkende factoren worden beschouwd. Wetenschappers werken met specifieke veredelings-, selectie- en virusreinigingsprogramma’s aan deze doeleinden.