Historisch materialisme stelt dat de materiële omstandigheden van de productiewijze bepalend zijn voor de organisatie en, belangrijker nog, voor de ontwikkeling ervan, d.w.z. hoe goederen worden gemaakt beïnvloedt de samenleving, en hoe de samenleving in de loop der tijd verandert.
Om te kunnen blijven voortbestaan is het voor de mens van essentieel belang dat hij de ‘materiële bezittingen/behoeften’ van het leven kan produceren (en reproduceren); hoe die materiële goederen worden geproduceerd is de sleutel tot het begrip van de samenleving. Historisch materialisten geloven dat de samenleving voor die materiële goederen een aantal verschillende productiemiddelen moet doorlopen, en dat die verschillende productiemiddelen de basis vormen van ons economisch systeem en vervolgens van onze cultuur, wetten en instellingen.
Historisch materialisme staat ook centraal in een marxistische opvatting van de politieke wereld. De historische verhoudingen tussen de sociale klassen en de politieke structuren die deze verhoudingen ondersteunen, zijn gebaseerd op en weerspiegelen de economische activiteit binnen een gegeven samenleving. In de woorden van Marx en Engels kan de historische ontwikkeling worden begrepen via de notie van klassenstrijd. In het kapitalisme buiten de bezitters van de productiemiddelen de mensen uit die deze productiemiddelen bewerken. Marxisten streven naar een maatschappij waarin klassenstrijd naar de vuilnisbak van de geschiedenis wordt verwezen. Marx en Engels waren er vast van overtuigd dat in een communistische maatschappij de staat helemaal niet nodig zou zijn omdat er dan geen klassenstrijd meer zou zijn. Als zodanig kan deze methodologische benadering van de studie van menselijke samenlevingen en hun ontwikkeling beter worden opgevat als de materiële opvatting van de geschiedenis.