Doel: Graft keuze in primaire voorste kruisband (ACL) reconstructie blijft controversieel. Het gebruik van allotransplantaten is de laatste jaren exponentieel toegenomen met als voordeel de afwezigheid van morbiditeit op de donorplaats, de kortere operatietijd en de betrouwbare grootte van het transplantaat. Het gepubliceerde bewijsmateriaal over hun klinische effectiviteit ten opzichte van autograft pezen is echter onduidelijk. Het doel van dit artikel is om een actueel overzicht te geven van het beschikbare klinische bewijs om chirurgen te helpen bij het besluitvormingsproces voor het gebruik van allografts bij primaire ACL-reconstructie.
Methoden: De literatuur met betrekking tot genezing van allografts, opslag, sterilisatie, verschillen in chirurgische techniek en revalidatie zijn beoordeeld, naast recente vergelijkende studies en alle klinische systematische reviews en meta-analyses.
Resultaten: Vroege reviews hebben gewezen op een hoger risico op falen met allografts als gevolg van associatie met bestraling voor sterilisatie en waarbij revalidatieprogramma’s en postoperatieve belasting de langzamere opname van allografts kunnen negeren. Recentere analyses wijzen op een vergelijkbaar laag faalpercentage voor allograft- en autograft-reconstructiemethoden wanneer gebruik wordt gemaakt van niet-bestraalde allografts die geen chemische bewerking hebben ondergaan en waarbij de revalidatie langzamer is verlopen. Er zijn echter inferieure resultaten met allograften gemeld bij jonge (< 25 jaar) zeer actieve patiënten, en ook wanneer bestraalde of chemisch bewerkte transplantaten worden gebruikt.
Conclusie: Bij het overwegen van het gebruik van allografts bij primaire ACL-reconstructie, zijn het gebruik van bestraling, chemische verwerking en revalidatieprogramma’s die geschikt zijn voor autografts belangrijke negatieve factoren. Allograften, indien gebruikt voor primaire ACL reconstructie, moeten vers ingevroren en niet bestraald zijn. Kwantificering van het risico van het gebruik van allografts bij jongeren vereist verdere evaluatie.
Niveaus van bewijs: III.