Deze foto’s verschijnen in het boek “Mercedes-Benz W123: The Finest Saloon Car of the 20th Century”
“Engineered like no other car in the world.”
Dat was de verkoop slogan voor het bedrijf toen deze auto’s werden gelanceerd, en het geheel van de W123 modelreeks bestond uit een ongekende diversiteit van voertuigen. Uitgerust met vier en zes-cilinder benzinemotoren (zowel carburateur en brandstof-injectie), alsmede vier en vijf-cilinder dieselmotoren (met inbegrip van turbodiesels), was er genoeg keuze als het ging om aandrijving, en er waren ook vier carrosserie stijlen om uit te kiezen in aanvulling op de build-to-order en andere speciale voertuigen.
Voordat we te specifiek worden, kan geen beoordeling van de W123 als eerlijk worden beschouwd zonder een korte schets van hoe Daimler-Benz in staat was om zo’n uitgebreide en veelomvattende reeks van dit model in het midden van de jaren 1970 te lanceren.
Omdat de steun van het bedrijf aan het nationaal socialisme tijdens WO2 een verwoesting over het bedrijf bracht, werd op een van hun eerste directeursvergaderingen in 1945 een mededeling gedaan: “Het bedrijf houdt nu op te bestaan.” Zware geallieerde bombardementen op de Daimler fabrieken hadden de productiecapaciteit in de war geschopt. De Amerikaanse luchtmacht had bijvoorbeeld het grootste deel van de fabriek in Sindelfingen met de grond gelijk gemaakt, die tegen het einde van de oorlog was teruggebracht tot het gebruik van dwangarbeiders tegen weinig of geen loon en onder erbarmelijke omstandigheden. De eens zo trotse erfenis van de twee belangrijkste uitvinders van de auto was schijnbaar ten einde.
Een nieuwe weg, en mogelijk de enige weg voorwaarts, was echter dat de onderneming haar superieure technische capaciteiten zou aanwenden om voertuigen te produceren van een kwaliteit en betrouwbaarheid die de wereld nog niet had gezien, en om vooral de nadruk te leggen op veiligheidsvoorzieningen, die in die tijd zelfs zelden werden overwogen. Daimler-Benz moest dit eenzame pad effenen, terwijl de overgrote meerderheid van hun concurrenten weinig oog had voor de levensduur of de veiligheid van hun producten.
In Europa zouden de bedrijfsvoertuigen van de onderneming ten volle profiteren van hun beproefde dieselontwerpen, en deze robuuste, utilitaire machines boden de financiële zekerheid voor de onderneming om vele miljoenen Duitse marken te besteden aan de ontwikkeling van hun personenauto’s. Hoe goed de auto’s ook waren of zouden worden, op veel plaatsen – en vooral in het Verenigd Koninkrijk – werd een Duitse auto door velen gezien als stilzwijgende steun aan hun recente vijand. Het zou tijd kosten en een zeer speciale auto om door te breken op deze markten.
Nadat het V.K. zich begin jaren 70 aansloot bij de E.U. en vakanties op het Europese vasteland de norm werden, werd het rijden in een Mercedes langzaamaan geaccepteerd als een zeer verstandige zaak om te doen. De tijdgeest was aan het verschuiven, en de auto’s zouden al snel op hun eigen merites staan in de publieke opinie.
Toen, in 1976, werden de W123 modellen gelanceerd (onderdeel van de “new-look” push van het merk). Het was de eerste keer dat een Mercedes-Benz een vriendelijk gezicht had, in vergelijking met hun geschiedenis tot dan toe van technologisch geavanceerde maar nogal somber en streng ogende auto’s. De W123 was toegankelijk, uitnodigend, en gewoon aangenaam om naar te kijken. De techniek van deze auto’s was natuurlijk ook een prestatie, en de wachtlijsten voor deze nieuwe generatie waren behoorlijk lang, in het begin meer dan een jaar voor de meeste modellen. Alle technische ontwikkeling en “rebranding” hadden eindelijk hun vruchten afgeworpen.
Hier was een voortreffelijk geconstrueerde berline die ook in coupé- en stationcar-versies verkrijgbaar was en gebouwd was voor uiterste veiligheid en lange levensduur, wat op zijn beurt natuurlijk economische investeringen op lange termijn zijn in de zin van merkidentiteit en reputatie. Aan de andere kant, als je een auto bouwt die zelden vervangen hoeft te worden, dan zou je het wel eens moeilijk kunnen krijgen om de nieuwe te verkopen!
Het gamma van het 123-chassis werd tijdens de productie voortdurend aangepast, met nieuwere motoren die in 1980 werden geïntroduceerd, alsook een algemene opwaardering van de uitrustingen en specificaties, en aan het einde van de productie in ’84/’85 waren er nog steeds wachtlijsten voor deze voertuigen, wat een soort record moet zijn voor een productie-sedan.
Dit alles was natuurlijk niet blijvend, de vervangende modellen (W201 en W124) zouden heel anders zijn in concept: eenvoudiger te produceren, en aanzienlijk goedkoper te bouwen, met minder van de bouwkwaliteit W123 eigenaren waren gaan verwachten en te genieten. Natuurlijk, zuinigheid en prestaties zijn altijd doelstellingen bij het ontwerpen van auto’s, met bijzondere aandacht voor een nieuwer type klant, die misschien niet op dezelfde manier dacht als degenen die daarvoor waren gekomen.
Het was een glibberig pad, en zoals door velen verwacht, heeft het ertoe geleid dat betrouwbaarheid en levensduur in de verdrukking kwamen bij het nastreven van andere doelstellingen. Veel auto’s en autobedrijven waren maar al te bereid om in de schoenen van het extreem goed gebouwde W123-model te glijden, maar weinigen en misschien wel geen enkele hebben zoveel bereikt.