Act of Union, (1 jan. 1801), wetgevende overeenkomst die Groot-Brittannië (Engeland en Schotland) en Ierland verenigt onder de naam Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland.
De Ierse opstand van 1798 bracht de Ierse kwestie met geweld onder de aandacht van het Britse kabinet; en William Pitt de Jongere, de Britse premier, besloot dat de beste oplossing een unie was. Door middel van wetgeving in zowel het Ierse als het Britse parlement zou het Ierse parlement worden afgeschaft en zou Ierland voortaan in het parlement in Westminster, Londen, worden vertegenwoordigd door 4 geestelijke edelen, 28 wereldlijke edelen en 100 leden van het Lagerhuis. Een unie, zo betoogde Pitt, zou zowel de band tussen de twee landen versterken als Ierland kansen bieden voor economische ontwikkeling. Ook zou het, zo dacht hij (ten onrechte), gemakkelijker worden concessies te doen aan de rooms-katholieken, aangezien zij in een Verenigd Koninkrijk een minderheid zouden vormen. Uiteraard stuitte de unie op hevig verzet in het Ierse parlement, maar de Britse regering wist door het onverhuld kopen van stemmen, in geld of door het verlenen van eerbewijzen, zowel in het Britse als in het Ierse parlement een meerderheid te behalen die de unie op 28 maart 1800 bekrachtigde. De Act of Union kreeg koninklijke instemming op 1 augustus 1800 en werd van kracht op 1 januari 1801. Voortaan werd de vorst de koning (of koningin) van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland genoemd.
De unie bleef bestaan tot de erkenning van de Ierse Vrijstaat (met uitzondering van zes van de graafschappen van de noordelijke provincie Ulster) door het Anglo-Ierse verdrag dat op 6 dec. 1921 werd gesloten. De unie eindigde officieel op 15 januari 1922, toen zij werd bekrachtigd door de Voorlopige Regering onder leiding van Michael Collins in Ierland. (Op 29 mei 1953 werd Elizabeth II bij proclamatie bekend als koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.)