Kamelen leven in woestijnen, waar het heet en droog is. Kamelen hebben zich aangepast en manieren gevonden om in woestijnen te overleven. Ze hebben een dikke vacht die hen overdag tegen de hitte beschermt en hen ’s nachts warm houdt. Hun grote voeten spreiden hun gewicht over het zand als ze lopen. Als er voedsel en water is, kan een kameel grote hoeveelheden eten en drinken en het als vet opslaan in de bult. Als er dan geen voedsel of water is, gebruikt de kameel het vet als energie en wordt de bult klein en zacht. De uitwerpselen van een kameel bevatten heel weinig water. Zelfs het water uit de adem van de kameel stroomt terug in zijn mond. De kameel heeft borstelige wenkbrauwen die bij een zandstorm het zand niet in de ogen laten lopen. Hij heeft een lange slanke nek om hoge bladeren zoals palmbomen te kunnen bereiken, en rubberachtige plekken op de buik en knieën om de huid te beschermen bij het knielen en zitten op het hete zand. Deze vormen zich na een leeftijd van vijf jaar.
Een kameel heeft een natuurlijk aangepaste temperatuurregeling – hij kan zijn lichaamstemperatuur met zes graden Celsius naar beide kanten veranderen. Hij heeft twee stel wimpers, sluitspieren in de neusgaten met spleetneusgaten, behaarde oren en een taaie, leerachtige huid om de huid van de kameel te beschermen in vitale noodgevallen zoals een zandstorm. Hij heeft dikke rubberachtige lippen om droge, stekelige planten te eten en een grote, behaarde staart om ongedierte zoals muggen en vliegen weg te slaan.