Erich Fromm, (geboren 23 maart 1900, Frankfurt am Main, Duitsland – overleden 18 maart 1980, Muralto, Zwitserland), in Duitsland geboren Amerikaanse psychoanalyticus en sociaal filosoof die de wisselwerking tussen psychologie en samenleving onderzocht. Door het toepassen van psychoanalytische principes op het verhelpen van culturele kwalen, geloofde Fromm, kon de mensheid een psychologisch evenwichtige “gezonde samenleving” ontwikkelen.
Na in 1922 gepromoveerd te zijn aan de Universiteit van Heidelberg, volgde Fromm een opleiding in de psychoanalyse aan de Universiteit van München en aan het Berlijns Psychoanalytisch Instituut. Hij begon met het beoefenen van de psychoanalyse als leerling van Sigmund Freud, maar werd het al snel oneens met Freud’s preoccupatie met onbewuste driften en de daaruit voortvloeiende verwaarlozing van de rol van maatschappelijke factoren in de menselijke psychologie. Voor Fromm was de persoonlijkheid van een individu het product van zowel cultuur als biologie. Hij had al een uitstekende reputatie opgebouwd als psychoanalyticus toen hij in 1933 nazi-Duitsland verliet voor de Verenigde Staten. Daar kwam hij in conflict met orthodoxe Freudiaanse psychoanalytische kringen. Van 1934 tot 1941 was Fromm verbonden aan de faculteit van Columbia University in New York City, waar zijn opvattingen steeds controversiëler werden. In 1941 trad hij toe tot de faculteit van het Bennington College in Vermont, en in 1951 werd hij benoemd tot hoogleraar psychoanalyse aan de Nationale Autonome Universiteit van Mexico, Mexico Stad. Van 1957 tot 1961 bekleedde hij een gelijktijdig professoraat aan de Michigan State University, en in 1962 keerde hij terug naar New York City als professor in de psychiatrie aan de New York University.
In verschillende boeken en essays presenteerde Fromm het standpunt dat een begrip van de menselijke basisbehoeften essentieel is voor het begrip van de samenleving en de mensheid zelf. Fromm betoogde dat sociale systemen het moeilijk of onmogelijk maken om de verschillende behoeften in één keer te bevredigen, waardoor zowel individuele psychologische als bredere maatschappelijke conflicten ontstaan.
In Fromm’s eerste grote werk, Escape from Freedom (1941), bracht hij de groei van vrijheid en zelfbewustzijn van de Middeleeuwen tot de moderne tijd in kaart en analyseerde hij, met gebruikmaking van psychoanalytische technieken, de door modernisering veroorzaakte neiging om voor hedendaagse onzekerheden te vluchten in totalitaire bewegingen zoals het nazisme. In The Sane Society (1955), presenteerde Fromm zijn argument dat de moderne mens vervreemd en vervreemd is geraakt van zichzelf binnen de consument-georiënteerde industriële samenleving. Bekend om zijn populaire werken over de menselijke natuur, ethiek en liefde, schreef Fromm ook boeken met kritiek op en analyse van Freudiaanse en Marxistische gedachten, psychoanalyse, en religie. Onder zijn andere boeken zijn Man voor zichzelf (1947), Psychoanalyse en Religie (1950), De kunst van het liefhebben (1956), May Man Prevail? (1961, met D.T. Suzuki en R. De Martino), Beyond the Chains of Illusion (1962), The Revolution of Hope (1968), en The Crisis of Psychoanalysis (1970).