Lignine, complex zuurstofhoudend organisch polymeer dat, samen met cellulose, het hoofdbestanddeel van hout vormt. Het is na cellulose het meest voorkomende organische materiaal op aarde, hoewel er betrekkelijk weinig andere industriële toepassingen dan als brandstof zijn gevonden. Lignine, een secundaire metaboliet, is geconcentreerd in de celwanden van hout en maakt 24-35 procent uit van het ovendroge gewicht van zachthout en 17-25 procent van hardhout.
Lignine is een fenolverbinding (met een -OH groep aan een aromatische ring) en is een mengsel van drie complexe polymere verbindingen. De relatieve hoeveelheid van elk van de drie monomeren hangt af van de vraag of de lignine afkomstig is van gymnospermen, houtachtige angiospermen, of grassen. De lignine geeft de celwand van de plant druksterkte en stijfheid en schijnt een rol te hebben gespeeld bij de evolutie van landplanten door hen te helpen de drukkrachten van de zwaartekracht te weerstaan. Lignine maakt de celwand ook waterdicht, waardoor het opwaartse transport van water in xyleemweefsels wordt vergemakkelijkt. Tenslotte heeft lignine schimmelwerende eigenschappen en wordt het vaak snel afgezet als reactie op schade door schimmels, waardoor het plantenlichaam wordt beschermd tegen de verspreiding van schimmelenzymen en toxinen.
Lignine wordt bij de fabricage van papier uit houtpulp verwijderd, meestal door behandeling met middelen als zwaveldioxide, natriumsulfide, of natriumhydroxide. Lignine heeft een aantal industriële toepassingen als bindmiddel voor spaanplaat en soortgelijke gelamineerde of samengestelde houtproducten, als bodemverbeteraar, als vulmiddel of als actief bestanddeel van fenolharsen, en als kleefstof voor linoleum. Vanilline (synthetische vanille) en dimethylsulfoxide worden ook gemaakt van lignine.