Gertrude is voor het eerst te zien in Act 1 Scene 2 als ze Hamlet probeert op te beuren over het verlies van zijn vader, door hem te smeken thuis te blijven in plaats van terug te gaan naar de school in Wittenberg. Haar bezorgdheid over hem duurt voort in de tweede akte, als ze zich aan de zijde van koning Claudius schaart en Rosencrantz en Guildenstern stuurt om haar zoon op te beuren. In plaats van Hamlet’s plotselinge waanzin toe te schrijven aan Ophelia’s afwijzing (zoals Polonius dacht), gelooft zij dat de oorzaak ligt in de dood van zijn vader, koning Hamlet, en haar snelle huwelijk met Claudius: “Ik betwijfel of het de hoofdzaak is: de dood van zijn vader en ons overhaaste huwelijk.” In de derde akte luistert ze gretig naar het verslag van Rosencrantz en Guildenstern over hun poging hem op te beuren, en steunt ze het plan van de koning en Polonius om Hamlet vanaf een verborgen uitkijkpost in de gaten te houden terwijl hij met Ophelia spreekt, in de hoop dat haar aanwezigheid hem zal genezen.
In de volgende akte vertelt Gertrude Claudius van Polonius’ moord, ervan overtuigd dat Hamlet echt gek is. Ze toont ook oprecht medeleven en genegenheid als ze samen met anderen toekijkt hoe Ophelia zingt en handelt in absolute waanzin. Bij Ophelia’s begrafenis spreekt ze haar vroegere hoop uit dat de jonge vrouw met haar zoon had kunnen trouwen: “Ik hoopte dat gij mijn Hamlet’s vrouw zoudt zijn geweest.” Wanneer Hamlet verschijnt en met Laertes worstelt, vraagt ze hem te stoppen en hem tegen te houden – ze zegt dat hij nu misschien een vlaag van waanzin heeft, maar dat die spoedig zal afnemen. Aan het begin van het stuk ligt Gertrude meer aan haar man dan aan haar zoon; na de kastscène wordt de hele situatie echter omgedraaid.
In de slotscène merkt Gertrude dat Hamlet moe is tijdens het gevecht met Laertes, en ze biedt aan zijn voorhoofd te vegen. Tegen de wens van de koning in drinkt ze een beker gif die de koning voor Hamlet heeft bestemd, en ze sterft, terwijl ze in doodsangst schreeuwt:
“Nee, nee, de drank,-O mijn lieve Hamlet-De drank, de drank! Ik ben vergiftigd.”
De mening van andere personages over de koningin is grotendeels negatief. Wanneer de geest van haar vroegere echtgenoot aan Hamlet verschijnt, beschrijft hij haar als een “schijnbaar deugdzame koningin”, maar hij beveelt Hamlet haar er niet mee te confronteren en haar oordeel aan de hemel over te laten. Zijn liefde voor haar toen ze nog leefde was echter welwillend, want Hamlet verklaart dat zijn vader de elementen zou hebben tegengehouden als ze “haar gezicht te ruw bezochten”.
Hamlet ziet haar als een voorbeeld van de zwakheid van vrouwen (wat zijn relatie met Ophelia beïnvloedt) en voortdurend gekwetst in zijn beschouwingen over hoe snel (minder dan een maand) ze hertrouwde.