Twee jaar later vervaardigde Daguerre de eerste daguerreotypie. De plaat werd boven een vat met jodiumdeeltjes geplaatst, waardoor op het oppervlak een zilverjodide ontstond dat een verzilverde koperen plaat lichtgevoelig maakte. De plaat werd vervolgens belicht in een camera; het zilverjodide werd gereduceerd tot zilver in verhouding tot de dichtheid. De belichte plaat werd vervolgens boven een vat met warm kwik geplaatst; de dampen vormden een amalgaam met het zilver, waardoor een beeld ontstond. De plaat werd gewassen met een zoutoplossing om verdere blootstelling te voorkomen. Daguerre stond toe dat zijn gejodeerde zilverplaat in zijn maatschap zou blijven, maar het zou een “daguerreotypie” worden genoemd, omdat het volledig de uitvinding van Daguerre was. De eerste geslaagde daguerreotypie, een stilleven, werd in 1837 vervaardigd. Het eerste menselijke beeld werd vastgelegd op een daguerreotypie in 1839.
Hetzelfde jaar aanvaardde de Franse regering het daguerreotypie-procédé als een aanwinst die met het publiek moest worden gedeeld. Daguerre kreeg een levenslang pensioen van 6000 francs per jaar. Isidore Niepce kreeg levenslang 4000 francs per jaar.
Samuel F.B. Morse ontmoette Daguerre om zijn telegraaf te delen en om de daguerreotypie te bekijken. Morse was zo onder de indruk dat hij het procédé naar Amerika bracht, waar het met groot enthousiasme werd aanvaard.
Daguerre ging door met het vervaardigen van de camera die hij had bedacht met behulp van zijn zwager, Alphonse Giroux en de lenzen van Chevaliers.
Door Vi Whitmire Voor IPHF