Paulus’ lijden ter wille van zijn zending voor Christus was naar geen enkele menselijke maatstaf gemakkelijk. In hoofdstuk 1 van deze brief beschreef hij een recent voorval dat hem en zijn vrienden “zo zwaar belastte boven onze krachten, dat wij wanhoopten aan het leven zelf” (2 Korintiërs 1:8). Met andere woorden, hij voelde de impact van zijn lijden. Zijn ervaringen waren niet triviaal – ze waren wreed.
Nu wil Paulus zijn lezers laten inzien dat, in vergelijking daarmee, het allerergste lijden op aarde slechts een “lichte en kortstondige kwelling” is in vergelijking met de heerlijkheid van de eeuwigheid met God die komen gaat. De vergelijking die hij maakt is er een van omvang en tijd. Gemeten op een weegschaal, weegt al het lijden in dit leven niet op tegen de heerlijkheid van het leven dat komen gaat. Gemeten in tijd, gebeurt het lijden hier in een oogwenk en wordt het vervangen door heerlijkheid voor altijd. Omdat hij weet dat dit waar is, weigert Paulus de moed te verliezen, op te geven, zelfs als het lijden in dit leven ondraaglijk is (Hebreeën 11:14-16).
Paulus vergelijkt zijn lijden niet alleen met de komende heerlijkheid. Hij beschrijft het ook als voorbereiding. Zijn lijden hier is niet zinloos; het dient een doel. Het maakt hem klaar om de veel “zwaardere” heerlijkheid van de eeuwigheid te ervaren. Hij zegt het zo in Romeinen 5:3-4, “wetende dat het lijden volharding voortbrengt, en de volharding karakter, en het karakter hoop”. De hoop op heerlijkheid is wat Paulus ervoor behoedt de hoop te verliezen, terwijl hij doorgaat met het uitvoeren van de moeilijke missie om het licht van Jezus naar de wereld te brengen.