Apen en bavianen uit de Oude Wereld, waaronder makaken, resusapen, mangabeys, mandrils, meerkatten, patasapen, langoeren, proboscis-apen, colubusapen en vele andere
De familie Cercopithecidae omvat 22 genera en 133 soorten. Deze apen zijn wijd verspreid in de Oude Wereld van Zuid-Europa (Gibraltar) tot in NW-Afrika; in heel Afrika ten zuiden van de Sahara; en door Centraal- en ZO-Azië, met inbegrip van Zuid-China en het grootste deel van Japan. Sommige cercopitheciden verdragen koude beter dan alle andere niet-menselijke primaten; één makaak leeft in de koude en besneeuwde streken van Noord-Japan. De vroegste gegevens over cercopitheciden stammen uit het Oligoceen van Egypte. Alle fossiele vondsten komen uit de Oude Wereld en komen overeen met de verspreiding van de moderne soorten. Sommige uitgestorven soorten waren reusachtig; één bereikte bijna de grootte (maar niet de robuustheid) van een gorilla.
Cercopitheciden zijn verdeeld in twee ecologisch en morfologisch verschillende subfamilies. De cercopitheciden zijn omnivoren, hebben wangzakken en een eenvoudige maag; terwijl de colobijnen folivoor zijn, geen wangzakken hebben en een complexe maag hebben.
Cercopitheciden zijn middelgroot tot groot, variërend van ongeveer 1,5 kg tot meer dan 50 kg. Velen hebben een gedrongen bouw. Hun neusgaten staan dicht bij elkaar en zijn naar beneden gericht, een toestand die bekend staat als catarrhine. De voorpoten zijn over het algemeen korter dan de achterpoten. Alle tenen hebben nagels; deze zijn plat en niet gebogen zoals bij cebidachtigen. De pollex en hallux zijn opponeerbaar, behalve bij het geslacht Colobus, waar de pollex bijna afwezig is. De handpalmen en voetzolen zijn naakt. Een staart is aanwezig en kan lang of rudimentair zijn, maar hij is nooit volledig grijpbaar zoals bij vele cebiden. Veel cercopitheciden hebben eeltplekken op de zitbeenknobbels, fel gekleurde huidflarden op hun stuit. Deze worden gebruikt bij dominantie en seksueel vertoon. De gezichtsspieren van cercopitheciden zijn goed ontwikkeld, en gezichtsuitdrukkingen spelen een belangrijke rol in sociaal gedrag. De vacht van deze apen is gewoonlijk grijs of bruin, maar sommige zijn helder getekend. De vacht is nooit wollig en zelden zijdeachtig.
Craniaal hebben cercopitheciden een robuuste en sterk geribbelde schedel in vergelijking met cebiden, en het rostrum van sommige soorten (bavianen) is tamelijk lang. Het gehemelte is lang en hol en reikt tot voorbij de laatste kies. De bullae zijn klein, maar een benige buis van eustachius is aanwezig (gevormd uit de ectotympanic). De tandformule is 2/2, 1/1, 2/2, 3/3 = 32. De mediale snijtanden zijn vaak breed en lepelvormig; de boventanden zijn meestal groot en van de snijtanden gescheiden door een klein diasteem; de eerste onderpremolaar is vergroot en de rand ervan schuurt tegen de scherpe achterrand van de boventand; de molaren zijn quadraat en bilophodontaal. Op de onderkiezen is een hypoconulid aanwezig.
Cercopitheciden zijn bijna uitsluitend dagdieren. Zij vertonen een grote verscheidenheid aan sociaal gedrag. De meeste worden aangetroffen in groepen van uiteenlopende grootte, en de interacties tussen de individuen kunnen complex zijn. De basiseenheid lijkt een familiegroep te zijn, maar soms vormen zich veel grotere groepen. De meeste cercopitheciden zijn boombewonend, maar bavianen zijn voornamelijk op het land te vinden.
Veel cercopitheciden vertonen een uitgesproken sexueel dimorfisme. Dit kan zijn in lichaamsgrootte (mannetjes zijn bij sommige soorten tot twee keer zo zwaar als vrouwtjes), kleur, of in de mate van ontwikkeling van de hoektanden.
Technische kenmerken 1
Technische kenmerken 2
Aangehaalde literatuur en referenties
Feldhamer, G. A., L. C. Drickamer, S. H. Vessey, and J. F. Merritt. 1999. Mammalogie. Adaptation, Diversity, and Ecology. WCB McGraw-Hill, Boston. xii+563pp.
Groves, C. P. 1989. A Theory of Human and Primate Evolution. Oxford Science Publications, Clarendon Press, Oxford. xii+375 pp.
Nowak, Ronald M., 1994. Walker’s Bats of the World. Johns Hopkins University Press, Baltimore.
Szalay, F. S., and E. Delson. 1979. Evolutionary History of the Primaten. Academic Press, New York. xiv+580 pp.
Thorington, R. W., Jr., and S. Anderson. 1984. Primates. Pp. 187-216 in Anderson, S. and J. K. Jones, Jr. (eds). Orders en families van recente zoogdieren van de wereld. John Wiley and Sons, N.Y. xii+686 pp.
Vaughan, T. A. 1986. Mammalogy. 3e Editie. Saunders College Publishing.vii+576 pp.
Vaughan, T. A., J. M. Ryan, N. J. Czaplewski. 2000. Mammalogy. Vierde Editie. Saunders College Publishing, Philadelphia. vii+565pp.