Atheris squamigera wordt gemiddeld 46 tot 60 cm lang (lichaam + staart), met een maximale totale lengte die soms meer dan 78 cm bedraagt. Vrouwtjes zijn meestal groter dan mannetjes.
De kop is breed en plat, los van de nek. De mond heeft een zeer grote opening. De kop is dik bedekt met gekielde, ingewikkelde schubben. De rostrale schub is van bovenaf niet zichtbaar. Een zeer kleine schub net boven de rostrale wordt geflankeerd door zeer grote schubben aan weerszijden. De neusgaten zijn zijdelings. Het oog en de neus zijn gescheiden door 2 schubben. Bovenaan de kop zijn er 7 tot 9 interorbitale schubben. Er zijn 10 tot 18 circumorbitale schubben. Er zijn 2 (zelden 1 of meer dan 2) rijen schubben die de ogen scheiden van de labialen. Er zijn 9 tot 12 supralabialen en 9 tot 12 sublabialen. Van deze laatste raken de voorste 2 of 3 de kinschilden, waarvan er slechts één klein paar is. De gular schubben zijn gekield.
Middenlichaam zijn er 15 tot 23 rijen dorsale schubben, 11 tot 17 posterieur. Er zijn 152 tot 175 ventrale schubben en 45 tot 67 ongedeelde subcaudalen. Het is mogelijk dat er een variatie in morfometrische kenmerken is die verband houdt met de habitat:
Zuidelijke bossen | Noordelijke graslanden | |
Middenlichaam dorsale schubbenrijen | 17 | 21 |
Ventrale schubben | 171 | 168 |
Subcaudale schubben | 52 | 58 |
De kleuring is bij sommige populaties gelijk, maar variabel bij andere. De dorsale kleur varieert van saliegroen of lichtgroen tot groen, donkergroen, blauwachtig, olijfkleurig of donker olijfbruin. Er kunnen zeldzame exemplaren worden gevonden die geel, roodachtig of leigrijs zijn. De schubben hebben lichtgekleurde kielen en soms gele uiteinden die een reeks van 30 of meer lichte dwarsbanden of chevrons vormen. Op de staart zijn er 10 tot 19 chevrons: niet altijd duidelijk afgetekend, maar meestal wel aanwezig. De ventrale rand van het dorsum heeft lichte vlekken in paren. Een tussenliggende zwarte kleur is alleen zichtbaar wanneer de huid wordt uitgerekt. De buik is geel of dof tot bleek olijfkleurig; hij kan egaal van kleur zijn, of sterk gevlekt met zwartachtige vlekken. De keel is soms geel. De staart heeft een opvallende ivoorwitte punt, 7 tot 12 mm lang, die zich naar achteren uitstrekt over 10 subcaudalen.
Neonaten hebben een donkere, olijfkleur met golvende strepen, bleker olijf of geelachtig olijf met fijne donker olijfkleurige randen, strepen op 5 mm (0,20 in) intervallen, en een buik die bleker groenachtig olijfkleurig is. Het volwassen kleurenpatroon ontwikkelt zich binnen 3 tot 4 maanden.