Frederick I, (geboren 11 juli 1657, Königsberg, Pruisen – overleden 25 februari 1713, Berlijn), keurvorst van Brandenburg (als Frederik III), die de eerste koning van Pruisen werd (1701-13), zijn domeinen bevrijdde van de keizerlijke soevereiniteit en de politiek van territoriale vergroting voortzette die was begonnen door zijn vader, Frederik Willem, de Grote Keurvorst.

In 1688 erfde Frederik het keurvorstendom en begon meteen, bijgestaan door de bekwame Eberhard von Danckelmann, zijn jeugdleraar en nu eerste minister, aan het traject dat hem 13 jaar later de monarchale kroon zou opleveren. Frederik onderhield een groot, luisterrijk hof en een leger dat niet in verhouding stond tot zijn grondgebied en positie om zijn pretenties te bevorderen.

In de Europese politiek sloot hij zich aan bij Oostenrijk en de zeemogendheden (Engeland en Holland) tegen Frankrijk. Pruisische troepen werden naar de Nederlanden gestuurd (1688) om de continentale gebieden van Willem van Oranje te beschermen tegen verwachte Franse aanvallen toen Willem het Kanaal overstak om de Engelse kroon te aanvaarden. Door deze daad hoopte Frederik het Nederlandse stadhouderschap voor zichzelf of zijn nakomelingen te verkrijgen, maar hij werd uiteindelijk gefrustreerd. Hoewel in de oorlogen van de Grote Alliantie tegen Lodewijk XIV (1689-97) de Pruisische contingenten in het keizerlijke leger zich overal onderscheidden, kwam Pruisen bij de Vrede van Rijswijk (1697) vrijwel onbeloond uit de strijd. Op 16 november 1700 ondertekenden Oostenrijk en Pruisen echter een geheim verdrag dat Frederik in staat stelde zichzelf in Pruisen tot koning te kronen en zo eindelijk zijn lang gekoesterde ambitie te verwezenlijken. Oostenrijk stemde in met deze verheffing vooral om Pruisische hulp te krijgen in de dreigende oorlog tegen Frankrijk over de Spaanse troonopvolging. In ruil beloofde Frederik 8.000 manschappen naast het normale Pruisische contingent naar het keizerlijke leger te sturen, de voorkeur te geven aan Habsburgse kandidaten bij keizerlijke verkiezingen, en met Oostenrijk mee te stemmen in alle belangrijke zaken in de Duitse Diet voor zover de Pruisische belangen dat toelieten. Toen Frederik zichzelf op 18 januari 1701 in Königsberg kroonde, werd Pruisen dus opgezadeld met zware verplichtingen. Alleen zijn zoon, Frederik Willem I, en zijn kleinzoon, Frederik II de Grote, waren in staat de versterkte positie van Pruisen ten volle uit te buiten en het nieuwe koninkrijk tot een grote Europese macht te maken.

Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-14) bleef Frederik een trouwe bondgenoot van Oostenrijk, en Pruisen leverde een uitstekende militaire bijdrage; maar bij de Vrede van Utrecht (1713) waren Frederiks territoriale beloningen gering, bestaande uit het Zwitserse kanton Neuchâtel en een paar enclaves aan de Neder-Rijn.

Abonneer je op Britannica Premium en krijg toegang tot exclusieve inhoud. Abonneer u nu

De verheffing van Pruisen tot monarchie gaf meer samenhang aan de diverse en verspreide Hohenzollernlanden, die nu werden omgevormd tot provincies. Frederik bevrijdde het nieuwe koninkrijk ook van de keizerlijke rechterlijke soevereiniteit en verhoogde zijn inkomsten. Een toevloed van Nederlandse en Franse protestanten droeg bij tot het ontstaan van nieuwe industrieën, de ontginning van land en de stimulering van het intellectuele leven. De oprichting van de Universiteit van Halle (1694), de Academie van de Kunsten (1696) en de Academie van de Wetenschappen (1700), waarvan de eminente filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz de eerste president werd, droegen verder bij tot het groeiende culturele belang van Pruisen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.