In de filosofie is een aporia een filosofisch raadsel of een schijnbaar onoplosbare impasse in een onderzoek, die vaak ontstaat als gevolg van even plausibele maar inconsistente premissen (d.w.z. een paradox). Het kan ook de toestand aanduiden van verbijsterd zijn, of ten einde raad zijn, bij een dergelijk raadsel of een dergelijke impasse. Het begrip aporia komt voornamelijk voor in de Griekse filosofie, maar het speelt ook een rol in de post-structuralistische filosofie, zoals in de geschriften van Jacques Derrida en Luce Irigaray, en het heeft ook gediend als een onderzoeksinstrument in de analytische filosofie.

De vroege dialogen van Plato worden vaak zijn ‘aporetische’ (Grieks: ἀπορητικός) dialogen genoemd, omdat zij typisch eindigen in aporia. In een dergelijke dialoog stelt Socrates zijn gesprekspartner vragen over de aard of definitie van een begrip, bijvoorbeeld deugd of moed. Socrates laat zijn gesprekspartner vervolgens door middel van elenctische toetsing zien dat diens antwoord onbevredigend is. Na een aantal van dergelijke mislukte pogingen geeft de gesprekspartner toe dat hij in aporia is over het onderzochte begrip, en concludeert dat hij niet weet wat het is. In Plato’s Meno (84a-c) beschrijft Socrates de louterende werking van het terugbrengen van iemand tot aporia: het laat iemand die slechts dacht iets te weten zien dat hij het in feite niet weet en wekt bij hem de wens het te onderzoeken.

In Aristoteles’ Metafysica speelt aporia een rol in zijn methode van onderzoek. In tegenstelling tot een rationalistisch onderzoek dat begint vanuit a priori principes, of een empiristisch onderzoek dat begint vanuit een tabula rasa, begint hij de Metafysica met een overzicht van de verschillende aporia die er bestaan, waarbij hij zich in het bijzonder baseert op wat zijn voorgangers zo verbaasde: “met het oog op de wetenschap die wij zoeken, is het noodzakelijk dat wij eerst de dingen bekijken waarover wij, vanaf het begin, in verwarring moeten zijn” (995a24). Boek Beta van de Metafysica is een opsomming van de aporiai die de rest van het werk bezighouden.

In het Pyrrhonisme wordt aporia opzettelijk opgewekt als een middel om ataraxia te produceren.

Eigentijdse academische studies van de term karakteriseren verder het gebruik ervan in filosofische verhandelingen. In “Aporetics: Rational Deliberation in the Face of Inconsistency” (2009), houdt Nicholas Rescher zich bezig met de methoden waarmee een aporie, of “apory”, intellectueel verwerkt en opgelost wordt. In het Voorwoord identificeert Rescher het werk als een poging om “een aporetische procedure voor het omgaan met informatie-overload (van ‘cognitieve dissonantie’, zoals het soms wordt genoemd) te synthetiseren en te systematiseren” (ix). De tekst is ook nuttig in die zin dat hij een preciezere (hoewel gespecialiseerde) definitie van het concept geeft: “elke cognitieve situatie waarin de dreiging van inconsistentie ons confronteert” (1). Rescher introduceert verder zijn specifieke studie van de aporie door de term te kwalificeren als “een groep van individueel plausibele maar collectief onverenigbare stellingen”, een aanduiding die hij illustreert met het volgende syllogisme of “cluster van stellingen”:

1. Wat het gezichtsvermogen van onze ogen ons zegt, moeten we geloven.

2. Het gezichtsvermogen zegt ons dat de stok gebogen is.

3. Wat de tastzin van onze hand ons zegt, moeten we geloven.

4. De tastzin zegt ons dat de stok recht is. (2)

De aporie, of “aporie” van dit syllogisme ligt in het feit dat, terwijl elk van deze beweringen afzonderlijk denkbaar is, zij tezamen inconsistent of onmogelijk zijn (d.w.z. zij vormen een paradox). De studie van Rescher is tekenend voor de voortdurende aanwezigheid van wetenschappelijke onderzoeken naar het begrip aporia en bovendien voor de voortdurende pogingen van geleerden om het woord te vertalen, om de moderne betekenis ervan te beschrijven.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.