In deze presentatie is de nadruk gelegd op het concept dat de behandeling, evenals de prognose van chronisch cor pulmonale afhangt van de onderliggende longaandoening. Het is reeds lang bekend dat de voornaamste oorzaken van chronische cor pulmonale chronisch obstructief longemfyseem en verschillende vormen van fibrose zijn, met name de pneumoconiosen. Inzicht in het verschil tussen deze ziekten, zowel wat betreft de pulmonale disfunctie als de circulatoire complicaties, is van cruciaal belang voor een succesvolle therapie. De behandeling van de patiënt met chronisch longemfyseem en (of pulmoniale is heel anders dan die van de proefpersoon met fibrose en rechter hart involxemenit.
Helaas is er nog weinig bekend over de circulatie bij de longfibromen. Zowel bij patiënten met longfibrose als bij die met granulomen van de longen lijkt het erop dat de anatomische pulmonale laesie in hoofdzaak verantwoordelijk is voor de pulmonale hypertensie, in tegenstelling tot de patiënten met emfyseem. Aangezien de anatomische letsels voor het grootste deel onomkeerbaar zijn, is de pulmonale hypertensie dat ook. Dit heeft onze therapeutische benadering in deze vorm van chronische cor pulmonale beperkt tot rigoureuze beperking van lichamelijke activiteit gericht op het minimaliseren van exacerbaties van pulmonale hypertensie.
Hoewel de nadruk is gelegd op het verschil in behandeling van de patiënt met emfyseem of fibrose en cor pulmonale, moet niettemin niet worden vergeten dat in elke individuele patiënt deze twee aandoeningen naast elkaar kunnen bestaan. In dat geval kan een intensieve therapie gericht op de gevolgen van emfyseem zeer lonend zijn.