De economie van de Middeleeuwen werd gekenmerkt door een diepe sociale gelaagdheid en een grotendeels agrarisch systeem. Zelfs voordat de Noormannen Engeland binnenvielen, was de markteconomie een essentieel onderdeel van het leven in de middeleeuwse samenleving. Toen de Noormannen Engeland binnenvielen, legden zij hun instellingen, waaronder lijfeigenschap, op aan de manoriale intuïties die reeds in de meeste delen van Europa aanwezig waren. Hoewel de middeleeuwse economie groeide en veranderde, bleef landbouw de steunpilaar in de middeleeuwse markteconomie.

Manorial System: Early Agriculture

Het manorial systeem was een integraal onderdeel van de sociale en economische structuur van de middeleeuwen. Het systeem creëerde de wijze van cultiveren van planten die we vandaag kennen als tuinbouw. Het manorial systeem is het economische, politieke en sociale systeem waarin de boeren in de middeleeuwse economie afhankelijk waren van zowel hun land als dat van hun meesters om in hun levensonderhoud te voorzien.

Het basiselement van het manorial systeem was het landhuis dat een zelfvoorzienend landgoed was dat door de heer werd gecontroleerd. De heer genoot de landrechten en het recht om de boeren te controleren via lijfeigenschap.

De heer behield het gezag over zowel de arbeiders op het land als over het land zelf om ervoor te zorgen dat de burgerlijke orde werd gehandhaafd. De economische tegenspoed die werd verergerd door de barbaarse oorlogen van de 5e en 6e eeuw, de hongersnood en de ziekten zagen vele arbeiders hun land en vrijheid opgeven om te werken onder de bescherming van de invloedrijke plaatselijke heren.

Zo werd de boeren bescherming en toegang tot land gegarandeerd, waarin zij hun meester economisch van dienst konden zijn. Dit was een vorm van ruilhandel: zekerheid voor economische dienst. Dit systeem gaf aanleiding tot de structuur van het feodalisme waarin koningen plaatselijke heren land schonken in ruil voor loyaliteit en handhaving van de plaatselijke burgerlijke orde.

Geld

In de economie van de Middeleeuwen werd geld gebruikt in de vorm van metalen munten. Het soort metaal bepaalde hoeveel een munt kostte, waarbij koper, zilver en goud de meest waardevolle waren. De munten varieerden niet alleen in het soort metaal waarvan zij waren gemaakt, maar ook in vorm, grootte, gewicht, zuiverheid van het metaal en de inscripties die erop stonden. Tijdens de heerschappij van het Byzantijnse Rijk werden goud, koper en zilver geslagen in Constantinopel, dat de grootste munt was, maar er waren andere munten verspreid over verschillende provincies.

De middeleeuwse islamitische gemeenschap had geen eigen munten, maar toen zij de Byzantijnen omverwierpen, namen zij het muntsysteem over en begonnen zij hun eigen munten te slaan. De dinar was de meest waardevolle munt in de islamitische middeleeuwse economie. In Europa waren de munten zeer gevarieerd door de vele autoriteiten die in die tijd bestonden; de munten varieerden in vorm, grootte en gewicht, maar een toename van de handel en de financiële transacties leidde tot de standaardisatie van deze munten, waardoor transregionale handel mogelijk werd.

Typen banen en het gildenstelsel

De meest voorkomende baan in de middeleeuwse economie was die van een boer die werkte in de landhuizen van hun heren. Elk landhuis bestond uit een aantal hectaren waarop de boeren werkten om voedsel te produceren voor hun dorpen en landheren. Naast de landbouw hielden de boeren ook schapen en de vrouwen waren belast met het scheren van de schapen, het spinnen van de wol en het naaien van de kleren. Vrouwen konden werk zoeken als naaister en wasvrouw.

Andere beroepen in de Middeleeuwen waren die van ambachtslieden die producten maakten van glas, hout, klei en ijzer. Tot de ambachtslieden behoorden wevers, schoenmakers, metselaars, smeden, kleermakers en timmerlieden. Andere veel voorkomende beroepen waren bakkers, bierbrouwers, molenaars en wijnboeren. Naarmate de handel tegen het einde van de middeleeuwen toenam, werden de kooplieden zeer belangrijk.

De opkomst van de kooplieden stimuleerde de ontwikkeling van de steden in de middeleeuwen. Andere belangrijke beroepsbeoefenaren waren tandartsen, kappers, onderwijzers en chirurgen, die zich richtten op de menselijke dienstensector.

In de 12e en 13e eeuw was er sprake van een aanzienlijke groei en uitbreiding van de middeleeuwse economie. De landbouw bleef de steunpilaar van de economie, maar er kwam een goed beheer van de landhuizen en boerderijen. Hierdoor steeg de productiviteit en kon de economie diversifiëren en zich minder op de landbouw richten. Andere economische activiteiten zoals mijnbouw en bosbouw werden in veel middeleeuwse samenlevingen overgenomen.

Belangrijk is dat deze economische expansie leidde tot de groei van de detailhandel, die door de kooplieden werd gedomineerd. Ook al werden de kooplieden door het grootste deel van de samenleving veracht, toch kan aan hen worden toegeschreven dat zij de economie van de Middeleeuwen een impuls hebben gegeven. Kooplieden reisden dwars door landen op zoek naar goederen en producten die zij in andere landen zouden verhandelen. Zij brachten laken, voedsel, specerijen en juwelen mee.

De groei van de detailhandel leidde tot de ontwikkeling van steden. Steeds meer boeren konden handelswaar kopen van de kooplieden. De kooplieden kregen belangrijke controle over de regulering van de middeleeuwse economie. Zij werden niet alleen invloedrijk in de plaatselijke politiek, maar vormden ook machtige gilden. Via deze gilden konden de kooplieden invloed uitoefenen op het economisch beleid, met inbegrip van aspecten van belastingen en heffingen.

Vóór het gildenstelsel organiseerden kooplieden en handwerkslieden zich in een verlieslatend conglomeraat. Er waren weinig of geen handelsvoorschriften, en omdat deze mensen hun koopwaar dicht bij elkaar verkochten, ontstond er gekibbel over de prijs. Het gildewezen stond dus symbool voor een volwassen en beter georganiseerd economisch systeem, waarin de prijzen en het gedrag van de gildeleden sterk gereglementeerd waren. Het strenge gildenstelsel hielp de plaatselijke overheid ook bij het innen van belastingen en het controleren van de kwaliteit van de koopwaar die door de ambachtslieden en kooplieden werd verkocht.

Op het moment dat de economie van de Middeleeuwen op haar hoogtepunt was, troffen de Grote Hongersnood en een van de ergste plagen, de Zwarte Dood, de middeleeuwse samenleving. De Grote Hongersnood van 1315 richtte een ravage aan in het agrarische systeem en bracht het verval van hele dorpen en steden met zich mee. De Zwarte Dood betekende ook een klap voor het agrarisch systeem, aangezien miljoenen boeren werden gedood, waardoor de productiviteit op het land werd aangetast. Deze neergang leidde echter tot de opkomst van nieuwe economische systemen op bijna elk gebied van de samenleving, waaronder landbouw, handel en belastingen.

Delen:

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.