Temporal contiguity treedt op wanneer twee stimuli dicht bij elkaar in de tijd worden ervaren en, als gevolg daarvan, een associatie kan worden gevormd. Bij Pavloviaanse conditionering wordt de sterkte van de associatie tussen de geconditioneerde stimulus (CS) en de ongeconditioneerde stimulus (US) grotendeels beïnvloed door temporele contiguïteit. Bij operante conditionering wordt de associatie tussen het operante gedrag en de bekrachtiger/straf ook grotendeels beïnvloed door temporele contiguïteit. Bijgelovig gedrag ontstaat als gevolg van de temporele contiguïteit tussen een gedrag en een bekrachtiger/straf die onafhankelijk is van dat gedrag.
Je gebruikt aspecten van temporele contiguïteit elke keer dat je een oorzakelijk oordeel velt. Bijvoorbeeld, wanneer uw maag van streek raakt, probeert u meestal uit te vinden waarom. Wanneer u de oorzaak van uw maagpijn probeert te achterhalen, is het waarschijnlijker dat u de schuld legt bij de Chinees die u eerder die middag at, in tegenstelling tot de fast-food die u de week ervoor at. Dit komt omdat je het Chinese eten at op een tijdstip dat dichter bij het ontstaan van je buikpijn lag.