Een zuur is een stof die in staat is protonen (#H^+#) af te staan.
In het geval van een oxyzuur, #XOH#, is dit vermogen te wijten aan het hoge elektrononttrekkende effect van de #XO# groep op het waterstofatoom, zoals in detail beschreven in het volgende.
Het element X is een elektronegatief niet-metaal, zoals #N, S, Cl# enz. of een metaal met hoge oxidatietoestand, zoals #Mn(VII)# of #Cr(VI)#.
Dan, geholpen door de hoge elektronegativiteit van het zuurstofatoom, veroorzaakt het paar #XO”-“# een terugtrekkend effect op het elektronenpaar van de #O-H# binding.
Het proton (#H^+#), aan het eind van de keten, is gedeeltelijk onbeschermd en klaar om te worden overgedragen om een elektronenpaar te binden dat door een basische soort wordt geleverd.
Dit proces wordt ionisatie genoemd en laat een oxoanion, #XO^-# als het residu van de oxyzuur achter.
Dus het volledige zuur-base- of protonoverdrachtsproces is:
#XOH + :B^”-” -> XO^”-” + H:B#
Exemplaar met salpeterzuur (#HNO_3 = O_2NOH#, waarbij #X = O_2N#) en hydroxide-ion als base:
#HNO_3 + :OH^”-” -> NO_3^”-” + H_2O#
Exemplaar met salpeterzuur en ammoniak als base:
#HNO_3 + :NH_3 -> NO_3^”-” + NH_4^+#
In sommige gevallen is het centrale element niet sterk elektronegatief, maar krijgt het een onttrekkend effect door zijn bindingen met extra zuurstofatomen, zoals in koolzuur (#H_2CO_3 = OC(OH)_2#), fosforzuur, #H_3PO_4 = OP(OH)_3#, fosfonzuur #H_3PO_3 = OPH(OH)_2#.
In het algemeen geldt: hoe hoger het aantal extra zuurstofatomen, des te sterker is het oxyzuur (d.w.z. het is gemakkelijker ioniseerbaar).
Dit kan uit vele bewijzen worden aangetoond, zoals:
a) salpeterzuur #HNO_3 = O_2NOH# is sterker dan salpeterzuur #HNO_2 = ONOH#
b) zwavelzuur #H_2SO_4 = O_2S(OH)_2# is sterker dan zwavelig zuur #H_2SO_3 = OS(OH)_2#
c) de chlooroxizuren zijn sterker in de volgorde:
#HClO < HClO_2 < HClO_3 < HClO_4# dat is:
#ClOH < OClOH < O_2ClOH < O_3ClOH#
of, bij naam:
hypochlorig <chlorig <chlorig <perchlorig zuur