In een klein, witgekalkt huis in Porbandar, aan de kust van Kathiawad in het westen van India, werd Mohandas Gandhi geboren op 2 oktober 1869. Zijn ouders waren Karamchand Gandhi en Putlibai. Hij was klein en donker, en zag er niet anders uit dan de miljoenen andere kinderen die in India werden geboren. Toch was dit geen gewoon kind. Hij zou vechten en een groot rijk overwinnen en, zonder de wapens op te nemen, zijn land bevrijden. Hij zou de Mahatma genoemd worden, de Grote Ziel. Nadat hij zijn volk naar de vrijheid had geleid, zou hij zijn leven voor hen geven.
Porbandar is een oude zeehaven, met uitzicht op de verre Barda Heuvels. Al in de oudheid kwamen schepen uit verre landen hier om handel te drijven. Het was het voorouderlijk huis van de Gandhi’s. De grootvader en de vader van Mohandas waren beroemd om hun bekwaamheid en hun rechtschapen karakter.
Grootvader Uttamchand Gandhi, die behoorde tot een nederige familie van kooplieden, werd de Dewan van Porbandar. Hij werd opgevolgd door zijn zoon, Karamchand Gandhi, in de volksmond bekend als Kaba Gandhi. Karamchand had zeer weinig formele opleiding, maar zijn kennis en ervaring maakten van hem een goed bestuurder. Hij was moedig en vrijgevig. Hij had echter één fout een slecht humeur.
Putlibai, Karamchand Gandhi’s vrouw, was diep religieus. Elke dag ging ze naar de tempel. Zij was een beminnelijke en wilskrachtige vrouw, die alom gerespecteerd werd om haar wijsheid en gezond verstand. Mensen vroegen haar vaak om advies over allerlei zaken.
Mohandas was de jongste van de zes kinderen van Kaba Gandhi. Hij was het lievelingskind van het gezin en werd door zijn dolverliefde ouders en hun vrienden ‘Moniya’ genoemd. Moniya aanbad zijn moeder. Hij hield ook van zijn vader, maar hij was een beetje bang voor hem.
Als kind bleef Moniya zelden graag thuis. Hij ging naar huis voor zijn maaltijden en rende dan weer weg om buiten te spelen. Als een van zijn broers hem plaagde of speels aan zijn oren trok, rende hij naar huis om bij zijn moeder te klagen. ‘Waarom heb je hem niet geslagen? vroeg ze dan.
‘Hoe kunt u mij leren mensen te slaan, moeder? Waarom zou ik mijn broer slaan? Waarom zou ik wie dan ook slaan? ‘ Zou Moniya prompt antwoorden.
Mohandas op zevenjarige leeftijd
Zijn moeder vroeg zich af waar haar zoontje zulke ideeën vandaan haalde. Moniya was net zeven jaar oud toen vader Porbandar verliet om de Dewan van Rajkot te worden. Moniya miste Porbandar, en hij miste de blauwe zee en de schepen in de haven.
In Rajkot werd hij naar een lagere school gestuurd. Hij was verlegen en ging niet gemakkelijk om met de andere kinderen. Elke morgen ging hij op tijd naar school, en rende terug naar huis zodra de school voorbij was. Zijn boeken waren zijn enige metgezellen en hij bracht al zijn vrije tijd alleen lezend door.
Hij had echter één vriend, een jongen genaamd Uka. Uka was een veegjongen en een onaanraakbare. Op een dag kreeg Moniya wat snoepjes. Hij rende meteen naar Uka om ze met hem te delen.
‘Kom niet in mijn buurt kleine meester,’ zei Uka.
‘Waarom niet?’ vroeg Moniya, zeer verbaasd. ‘Waarom mag ik niet in uw buurt komen?’
‘Ik ben een onaanraakbare meester,’ antwoordde Uka.
Moniya pakte Uka’s handen vast en vijlde ze met snoepjes. Zijn moeder zag dit vanuit een raam, en ze beval Moniya onmiddellijk binnen te komen.
‘Weet je dan niet dat Hindoes van een hoge kaste nooit een onaanraakbare mogen aanraken? vroeg ze streng.
‘Maar waarom niet, moeder?’ vroeg Moniya.
‘Omdat ons Hindoe-gebruik het verbiedt,’ zei ze.
‘Ik ben het niet met u eens, moeder. Ik vind er niets verkeerds aan om Uka aan te raken. Hij is toch niet anders dan ik?
Zijn moeder had geen antwoord. Ze zei hem boos dat hij een bad moest nemen en zijn gebeden moest opzeggen.
Karamchand Gandhi hield van al zijn zonen, maar hij was vooral dol op de jongste. Hij zei vaak tegen hem: ‘Je moet naar de middelbare school en universiteit gaan en een beroep aannemen.’
Moniya werkte hard, en deed zijn lessen zorgvuldig. Maar hij leerde niet uit het hoofd en was daarom zwak in Sanskriet. Meetkunde vond hij het leukst, omdat er redeneringen bij kwamen kijken.
Op een keer las Moniya toevallig het verhaal van Shravana. Shravana’s ouders waren oud en blind, en hij droeg ze altijd bij zich in twee manden die aan een juk waren gespannen. Moniya was diep geraakt door Shravana’s toewijding aan zijn oude ouders. ‘Ik moet net zo zijn als Shravana,’ besloot hij.
Omstreeks deze tijd zag hij ook een toneelstuk over Harishchandra, een koning die beroemd was om zijn liefde voor de waarheid.
‘Waarom zouden wij niet allemaal zo waarachtig zijn als Harishchandra?’ vroeg hij zich voortdurend af.
Mohandas was nog maar dertien toen hem werd verteld dat hij binnenkort zou gaan trouwen. Zijn ouders hadden zijn bruid al uitgekozen. Zij woonde in Porbandar en heette Kasturbai. Zij en Mohandas waren ongeveer even oud.
De trouwdag naderde. Mohandas was in nieuwe kleren gestoken. Iedereen was vrolijk gekleed en het huis was versierd met bloemen en bananenbladeren. De bruidegom vertrok, vergezeld van het bruiloftsgezelschap, naar Porbandar.
Bij de Bribe’s thuis was het een dag van groot feest. Er werd gezongen en gedanst en muziek gemaakt. Op het gunstige uur arriveerden de bruidegom en zijn gezelschap.
Kasturbai, gekleed in het rood en met elegante juwelen, was verlegen maar aantrekkelijk. Te midden van grote feestvreugde werd Mohandas met Kasturbai uitgehuwelijkt.
De feestelijkheden duurden een hele week en toen verliet de bruid haar huis in Porbandar en ging met haar man naar Rajkot.
Kasturbai was een mooi en levendig meisje. Mohandas en zij speelden vaak samen. Mohandas en zij speelden vaak samen. Soms probeerde Mohandas zijn jonge vrouw iets bij te brengen, maar zij kon zich nooit op boeken concentreren, hoewel zij het huishoudelijk werk snel onder de knie had.
Op een dag ontmoette Mohandas Sheik Mehtab, een vriend van zijn oudere broer. Sheik had een slechte reputatie. Mohandas wist dit, maar toch was hij erg onder de indruk van Sheik omdat hij sterk en lang was.
Zijn vader, Karamchand Gandhi
Sheik was een vleeseter en hij vertelde Mohandas vaak dat als hij vlees at, hij ook groot en sterk zou worden.
Er was in die tijd ook een hervormingsbeweging gaande voor een verandering in de orthodoxe leefwijzen. Mohandas zelf had gehoord dat veel welgestelde mensen vlees waren gaan eten, dus probeerde hij vlees. Hij hield niet van de smaak van vlees, maar na verloop van tijd begon hij vleescurry’s lekker te vinden.
Wanneer Mohandas buiten de deur een vleesmaaltijd gebruikte, moest hij zijn moeder een excuus geven om zijn avondmaal niet op te eten. Hij wist dat zijn ouders hem niet zouden vergeven als ze wisten dat hij vlees had gegeten. Hij was dan niet tegen het eten van vlees, maar wel tegen het vertellen van een leugen aan zijn moeder. Dit gevoel knaagde aan zijn hart en uiteindelijk besloot hij geen vlees meer aan te raken.
Mohandas is ook gaan roken met Sheik, zijn broer, en een ander familielid. Hij moest hier en daar kleine geldbedragen stelen waarmee hij sigaretten kon kopen.
Op een dag stal Mohandas, om een schuld af te lossen die zijn broer had gemaakt, een stuk goud. Stelen was een grote zonde. Hij wist dat hij een grote misdaad had begaan. Hij besloot nooit van zijn leven meer te stelen. Hij schreef een bekentenis van zijn misdaad op en overhandigde het papier aan zijn zieke vader.
Karamchand Gandhi las de bekentenis. Hij verscheurde het papier zonder een woord te zeggen. De stukjes papier vielen op de grond. Hij zakte met een zucht achterover op zijn bed. Mohandas verliet de kamer, de tranen stroomden over zijn gezicht.
Vanaf die dag hield Mohandas meer en meer van zijn vader. Elke dag haastte hij zich van school naar huis om op hem te wachten. De toestand van zijn vader verslechterde en uiteindelijk overleed hij. Het huis was vervuld van verdriet.
Mohandas was pas zestien toen zijn vader stierf.