Het is veilig om te zeggen dat de meeste tuiniers kornoeljes, het geslacht Cornus, associëren met de vlaag van wit- of roze-blauwachtige bloemen die Cornus florida, C. kousa, C. nuttallii en hun hybriden in het voorjaar verstikken. Een enkeling denkt misschien aan het zachte wintergeel van de Cornelliaanse kornoelje (C. mas) of zelfs aan de prachtig tierende C. controversa ‘Variegata’. Waarschijnlijk zijn het er minder die aan de bodembedekkende bosbes (C. canadensis) denken. Een schamel aantal zou de grijze, of noordelijke moeras, kornoelje, Cornus racemosa.
Cornus is het type geslacht van de kornoelje familie, Cornaceae, die een assortiment van bekende tuinplanten herbergt, van Aucuba japonica in Japan tot Nieuw-Zeeland’s Corokia cotoneaster. Het geslacht Cornus omvat ongeveer 50 soorten, die een breed spectrum van maten en vormen bestrijken, van torenhoge bomen tot uitspreidende bodembedekkers tot (in de semi-tropen) epifytische heesters. De gewone naam is verbasterd van dagwood, of dolkwood, wat wijst op het chronisch gebruik van zijn harde hout voor spiesen of dolken.
Enkele soorten bieden aanzienlijke opzichtige schutbladeren rond een centrale bloemtuil; deze eigenschap is echter veel meer uitzondering dan regel. De meeste kornoelje soorten hebben rechtopstaande trossen van kleine bloemen in het vroege voorjaar, resulterend in kleurrijke oogsten van vlezige vruchten. Het feit dat C. racemosa pas laat in het seizoen bloeit, vaak pas half juli, onderscheidt hem van andere soorten en pleit voor een breder gebruik van deze ruige maar mooie inheemse Amerikaanse soort.
Toen ik als jongen over de ontgonnen landerijen van Noord Michigan wandelde, raakte ik bekend met deze struik, standaard in heggen en bosranden. Pas veel later heb ik er een Latijnse naam aan gegeven, en herkende ik de kenmerkende gepaarde bladeren van het geslacht met prominente parallelle nerven.
In de centrale hooglanden van de staat der Grote Meren groeit C. racemosa als een kleine, uitgroeiende struik tot 1,5 m of meer en vormt een belangrijke voedselbron voor herten en een broedplaats voor een groot aantal vogelsoorten. De eironde bladeren krijgen in de herfst gedempte tinten van rood en oranje, net als de grote oogst van witte bessen aan rode steeltjes begint te rijpen. De bessen blijven een groot deel van de winter aan de plant, of totdat hongerige vogels ze verslinden. Deze vruchten volgen op een tardief maar overvloedig aanbod van witte bloemen in midden juli. Het hebben van meer dan één exemplaar van deze soort in een algemene omgeving zal resulteren in meer overvloedige oogsten van vruchten.
In heel Oost-Canada, de oostelijke staten en westelijk tot in Oklahoma, kan C. racemosa gevonden worden in een verscheidenheid van habitats, van zanderige plaatsen in de volle zon tot vochtige beschaduwde plaatsen. Ik had deze soort altijd alleen als een meerstammige struik beschouwd, totdat een tuinbezoek in de omgeving van Minneapolis mijn ogen opende. Daar trof ik exemplaren aan die als éénstammige bomen waren opgeleid. Ik kon niet meer onder de indruk zijn van hun vorm en aanwezigheid, overdekt als ze waren met crèmewit in een tijd van het jaar dat er weinig anders bloeide.
Wanneer een plant zo’n groot natuurlijk verspreidingsgebied heeft als C. racemosa, is er een belofte van natuurlijk voorkomende vormen die verschillend genoeg zijn in blad, bloem of vrucht om het gebruik ervan in veredelingsprogramma’s aan te moedigen. Zo bestaan er in de handel verschillende cultivars met naam.